Naar boven ↑

Rechtspraak

Het dubbel declareren en ontvangen zoals beschreven, vormt objectief een dringende reden tot ontslag.

Appellant heeft sinds 1 september 1998 werkzaamheden verricht voor werkgever X . Eind mei 2012 declareert appellant onkosten ten bedrage van in totaal € 4.302,79. Op 11 juli 2012 deelt werkgeefster appellant mee dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen aangezien deze al eerder waren vergoed. Tijdens een gesprek op 24 juli 2012 confronteert werkgeefster appellant met het vermoeden dat appellant onkosten dubbel heeft gedeclareerd en uitbetaald heeft gekregen. Appellant wordt op 24 juli 2012 met onmiddellijke ingang geschorst. Na onderzoek blijkt dat appellant € 18.837,62 dubbel heeft gedeclareerd en uitbetaald heeft gekregen en dat hij in verband met geannuleerde vluchten een bedrag van € 1.233,08 onterecht heeft ontvangen. Op 28 september 2012 heeft werkgeefster een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de kantonrechter, die bij beschikking van 13 november 2012 de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2012 heeft ontbonden, zonder toekenning van een vergoeding. UWV weigert bij besluit van 26 juni 2013 appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant is volgens UWV verwijtbaar werkloos geworden omdat aan de werkloosheid een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk wetboek (BW) ten grondslag ligt. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt appellant dat geen sprake is geweest van een dringende reden voor ontslag.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat op basis van onderzoek door werkgeefster is gebleken dat appellant 48 bedragen dubbel heeft gedeclareerd, waarvan hij 44 bedragen, met een totaal van € 18.837,62 dubbel uitbetaald heeft gekregen. Daarnaast heeft appellant een bedrag van € 1.233,08 onterecht ontvangen in verband met gewijzigde en/of geannuleerde vluchten, terwijl hij die bedragen al had gedeclareerd en uitbetaald had gekregen van werkgeefster. Anders dan appellant naar voren heeft gebracht, duidt de handelwijze die blijkt uit het verzoekschrift tot ontbinding niet op slordigheden maar op een uitgekiende wijze van declareren, die voor werkgeefster niet makkelijk was te ontdekken. Appellant heeft diverse e-mails verzonden waaruit blijkt dat hij controleerde of zijn declaraties reeds waren vergoed en waaruit blijkt dat hij aandrong op betaling. Er is daarom sprake van bewust handelen. Het dubbel declareren en ontvangen, zoals hiervoor is beschreven, vormt objectief een dringende reden tot ontslag. Het standpunt van appellant dat werkgeefster in dit kader ook verantwoordelijk is, omdat zij kennelijk niet-originele bonnen heeft geaccepteerd wordt niet gevolgd. Het is primair de verantwoordelijkheid van appellant om in te staan voor de juistheid van zijn declaraties. Werkgeefster heeft voor de wijze van declareren weliswaar regels gesteld maar een werkgever moet bij dergelijke functies, waaraan inherent is dat kosten worden gedeclareerd, op de integriteit van zijn werknemers kunnen vertrouwen.

Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat werkgeefster de reden voor ontslag niet als ernstige kwestie beschouwde. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.