Rechtspraak
Appellante en X B.V., vertegenwoordigd door de partner van appellante, ondertekenen een schriftelijk stuk met als aanhef ‘arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’. In dit stuk staat vermeld dat Y B.V. appellante in dienst neemt met ingang van 1 januari 2014. Verder bevat dit stuk de gebruikelijke bepalingen over salaris, vakantie, pensioen, ziekte/arbeidsongeschiktheid en arbeidstijden. Y B.V. wordt met ingang van 2 juli 2014 in staat van faillissement verklaard. De curator zegt de arbeidsovereenkomst van appellante met Y B.V. op 3 juli 2014 op tegen de vroegst mogelijke datum. Appellante verzoekt UWV vervolgens de betalingsverplichtingen van Y B.V. over te nemen in verband met haar betalingsonmacht. UWV wijst dit verzoek af, omdat het bestaan van een gezagsverhouding met Y B.V. niet aannemelijk is geworden. UWV verklaart het bezwaar van appellante ongegrond. UWV handhaaft de ontzegging van de uitkering, omdat volgens vaste rechtspraak van de Raad een arbeidsverhouding tussen echtgenoten (partners die samenwonen zijn daarmee gelijkgesteld) in de regel niet aannemelijk is, daar gewoonlijk de vereiste gezagsverhouding zal ontbreken. De rechtbank verklaart het beroep van appellante eveneens ongegrond, uitgaande van dezelfde rechtspraak van de Raad als UWV in het bestreden besluit. Appellante voert in hoger beroep aan dat wel sprake was van een gezagsverhouding en dat zij werkzaam is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In geschil is of appellante haar werkzaamheden onder gezag van Y B.V. heeft verricht. De Raad heeft zijn vaste rechtspraak, waarnaar UWV bij de bestreden besluiten heeft verwezen, onder meer bij zijn uitspraak van 14 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3634) verlaten. Niet langer dient tot uitgangspunt dat het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen partijen die tot elkaar in een familierechtelijke relatie staan in de regel niet aannemelijk is wegens het gewoonlijk ontbreken van de vereiste gezagsverhouding. Niet kan in zijn algemeenheid worden verondersteld dat daarvan in een arbeidsrelatie geen sprake zal zijn. Dit dient in een concreet geval met inachtneming van alle relevante omstandigheden te worden beoordeeld. Ook bij een arbeidsverhouding tussen partijen die tot elkaar in een familierechtelijke betrekking staan, geldt als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is om opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk.
Appellante heeft aannemelijk gemaakt dat partijen hebben beoogd om met ingang van 1 januari 2014 een arbeidsovereenkomst te sluiten. UWV heeft ook niet betwist dat appellante vanaf voornoemde datum fulltime arbeid bij Y B.V. heeft verricht en dat zij hiervoor loon heeft ontvangen. Appellante heeft ook aannemelijk gemaakt dat haar partner niet alleen bevoegd was om opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk, maar dat hij zijn werkgeversgezag ook daadwerkelijk heeft uitgeoefend. Uit de verklaring van appellante blijkt dat haar partner gebruik maakte van zijn instructiebevoegdheid en dat appellante zijn toestemming nodig had voor de uitvoering van onderdelen van haar takenpakket. Een collega heeft dit in een verklaring bevestigd. Uit deze verklaring blijkt dat appellante aanspreekpunt was als het ging over eenvoudige zaken zoals vrije dagen en doktersbezoeken, maar dat haar partner ging over alle zaken waar geld mee was gemoeid en dat hij ook het laatste woord had als het ging om bijvoorbeeld de planning. Een en ander leidt tot de conclusie dat er sprake was van een gezagsverhouding en dus vanaf 1 januari 2014 van een arbeidsovereenkomst.
Uit het voorgaande volgt dat in de relatie tussen appellante en Y B.V. sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zodat appellante moet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit worden vernietigd.