Rechtspraak
Appellant heeft sinds 2 januari 2012 recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Nadat de uitkering is beëindigd op 30 april 2012 wordt deze heropend met ingang van 16 augustus 2012. Op 23 mei 2013 heeft appellant telefonisch contact met UWV en meldt dat hij per 8 april 2013 gedeeltelijk in werk is hervat bij Co-Flex (uitzendbureau). Tevens meldt hij op 23 mei 2013 op een zogenoemd Wijzigingsformulier dat hij heeft gewerkt in de weken 15 tot 19 en dat hij de gewerkte uren wil doorgeven. Ten aanzien van die werkzaamheden doet appellant op 30 mei 2013 opgave op een zogenoemd Inkomstenformulier WW.
Bij besluit van 22 augustus 2013 herziet UWV de WW-uitkering van appellant over de periode van 8 april 2013 tot en met 2 juni 2013 en vordert een bedrag aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering van € 1.719,70 van appellant terug. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Bij een tweede besluit van 22 augustus 2013 legt UWV appellant een boete van € 1.719,70 op omdat appellant gewerkte uren bij Co-Flex niet correct heeft doorgegeven en hij zijn werkzaamheden via Werkgever A helemaal niet heeft gemeld. Het bezwaar van appellant wordt ongegrond verklaard, maar bij de aangevallen uitspraak verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant uit eigen beweging alsnog heeft doorgegeven dat sprake was van gedeeltelijke werkhervatting, voordat UWV de overtreding van de inlichtingenverplichting heeft geconstateerd.
Omdat appellant niet alles juist en volledig heeft doorgegeven was er naar het oordeel van de rechtbank geen grondslag om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen, maar kon ook niet van opzet of grove schuld worden gesproken. Omdat appellant redelijkerwijs had moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan uitkering zou worden toegekend, heeft de rechtbank het boetebedrag gematigd tot 50% van het benadelingsbedrag, wat na afronding leidde tot een boete van € 860. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden dan wel dat de opgelegde boete niet evenredig is omdat hij uit eigen beweging zijn werkzaamheden heeft gemeld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Anders dan appellant stelt, blijkt uit de door hem ingestuurde formulieren niet dat hij UWV volledig op de hoogte heeft gesteld van zijn werkzaamheden. Op die formulieren heeft hij niet alle gewerkte uren vermeld. Daarnaast blijkt uit de door UWV opgetekende telefonische contacten, die in beroep bij de rechtbank zijn overgelegd, slechts dat hij op
23 mei 2013 heeft gemeld dat hij vanaf 4 april 2013 gedeeltelijk aan het werk was. De omvang van die werkzaamheden blijkt niet uit de telefonische contacten. Appellant heeft geen bewijs aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat hij meer telefonische contacten met UWV heeft gehad dan is af te leiden uit de door UWV ingebrachte contactgegevens. Van de werkzaamheden bij Werkgever A heeft appellant in het geheel geen melding gemaakt. Zoals ter zitting is gebleken, is uit een door UWV gehouden zogenoemde thematische controle gebleken dat appellant voor Werkgever A werkte. Appellant heeft zo de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Weliswaar heeft hij een melding gedaan, maar die was niet volledig en bleef voor wat betreft Werkgever A geheel achterwege, terwijl hij wist dat hij ook die activiteiten moest vermelden. Er is dan ook geen aanleiding om een verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Tevens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding moeten geven tot een verdere matiging van de boete dan de rechtbank heeft gedaan. Het hoger beroep slaagt niet.