Rechtspraak
Appellant is tot een ziekmelding per 4 mei 2010 werkzaam als internationaal chauffeur. UWV dat appellant met ingang van 18 augustus 2014 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de ZW, omdat hij met ingang van die datum weer geschikt is tot het verrichten van ‘zijn arbeid’, te weten een van de functies die in 2012 zijn geselecteerd voor het vaststellen van zijn mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA. Met ingang van 1 mei 2012 wordt appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant wordt op grond van zijn toen vastgestelde belastbaarheid in staat geacht om arbeid te verrichten als sorteerder en controleur en diverse chauffeursfuncties te vervullen. Nadien meldt appellant, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, zich op 15 oktober 2012 ziek in verband met verergering van zijn niersteenproblematiek en daarnaast slaapstoornissen met versuffende medicijnen. Een verzekeringsarts concludeert dat er sprake is van toegenomen niersteenproblematiek, waarvoor urologische behandeling op gang komt, en dat daarnaast psychische klachten zijn ontstaan waardoor appellant nog niet volledig arbeidsgeschikt is. Appellant ontvangt vervolgens een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 14 augustus 2014 bepaalt UWV dat appellant met ingang van 18 augustus 2014 geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de ZW, omdat hij met ingang van die datum weer geschikt is tot het verrichten van ‘zijn arbeid’, te weten een van de functies die in 2012 zijn geselecteerd voor het vaststellen van zijn mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA.
Bij besluit van 24 juli 2014 wijst UWV de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 13 oktober 2014 af omdat appellant voor het einde van de wachttijd van 104 weken hersteld is verklaard. De bezwaren van appellant tegen de besluiten van 24 juli 2014 en 14 augustus 2014 zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak ook het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In dit geding behoeft in de eerste plaats de vraag beantwoording of de belastbaarheid van appellant op 18 augustus 2014 zodanig was dat hij (weer) in staat was ten minste een van de in 2012 geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft allereerst terecht geoordeeld dat, nu appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beslissing op bezwaar van 29 augustus 2012 waarbij hij per einde wachttijd 1 mei 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering, dit besluit in rechte vaststaat. Dit betekent dat op grond van de rechtspraak waarnaar de rechtbank heeft verwezen, ook terecht is geoordeeld dat in het geval van appellant wordt aangenomen dat hij weer in staat is tot het verrichten van ‘zijn arbeid’ als bedoeld in artikel 19 van de ZW als hij in staat is om een van de in 2012 geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de artsen van UWV naar de hersteldverklaring per 18 augustus 2014 zorgvuldig en volledig is verricht. Wat appellant in hoger beroep nog naar voren heeft gebracht, vormt geen reden om aan de juistheid van de door UWV overgenomen conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.
Uit hetgeen is overwogen over de medische toestand van appellant volgt dat hem met ingang van 18 augustus 2014 terecht (verdere) uitkering op grond van de ZW is geweigerd op de grond dat hij weer geschikt was voor het vervullen van een van de in het kader van de WIA-beoordeling in 2012 geselecteerde functies. Voor zover appellant al gelijk zou hebben met zijn stelling dat de toen geselecteerde chauffeursfuncties (met een andere belasting dan de functie van internationaal chauffeur) niet langer voor hem geschikt zijn, ziet hij er met deze beroepsgrond aan voorbij dat alleen sprake zou zijn van na 15 augustus 2014 voortdurende ongeschiktheid als hij ook niet langer in staat zou zijn om arbeid te verrichten als sorteerder of controleur. Nu appellant vanaf 15 oktober 2012 niet gedurende 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en hij daarmee de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet WIA, niet heeft volbracht, is ook het oordeel van de rechtbank juist dat UWV op goede gronden met ingang van 13 oktober 2014 een uitkering op grond van deze wet heeft geweigerd. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.