Naar boven ↑

Rechtspraak

Afwijzing herzieningsverzoek. In de door verzoeker ingebrachte stukken van neuroloog zijn geen aanwijzingen te vinden voor standpunt dat verzoeker destijds de ontslagname niet (in overwegende mate) kon worden verweten, dan wel dat voortzetting van de dienstbetrekking destijds niet van hem kon worden gevergd.

Bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad onder meer de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 27 maart 2013, 12/8312 bevestigd. Overwogen is dat verzoeker verwijtbaar werkloos is geworden, aangezien het dienstverband tussen verzoeker en de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) op zijn verzoek is beëindigd, terwijl voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs van verzoeker kon worden gevergd. Verzoeker legt aan zijn herzieningsverzoek ten grondslag dat recent is vastgesteld dat hij lijdt aan de ziekte van Huntington. Volgens zijn behandelaar zijn de eerste ziekteverschijnselen vanaf 2005/06 zichtbaar geworden. Volgens verzoeker is zijn ontslagname in 2009 beïnvloed door deze ziekte. Hierdoor zou sprake zijn geweest van een discrepantie tussen zijn interne wil om ontslag te nemen en zijn verklaringen. Hij is dus niet verwijtbaar werkloos geworden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: (a) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak; (b) bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en (c) indien zij bij de Raad eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Vastgesteld wordt dat verzoeker vóór de uitspraak van de Raad van 15 januari 2014 al leed aan de ziekte van Huntington, maar niet bekend was met het feit dat hij leed aan deze ziekte en dat redelijkerwijs ook niet kon zijn. Aan de onder a en b van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb genoemde voorwaarden is daarom voldaan.

Vastgesteld wordt dat de overgelegde informatie van neuroloog Roos geen betrekking heeft op de situatie van verzoeker ten tijde van de ontslagname door verzoeker. Bovendien bevatten de brieven voornamelijk informatie die is gebaseerd op de van de zijde van de echtgenote van verzoeker verkregen informatie en meer algemene informatie over het verloop van de ziekte. De door Roos genoemde aandacht-, concentratie- en geheugenisstoornissen vormen geen onderbouwing van de stelling van verzoeker dat sprake was van een discrepantie tussen zijn interne wil en zijn verklaring ten aanzien van de ontslagname. Roos heeft naar aanleiding van vragen van de gemachtigde van verzoeker uiteengezet dat gelet op het beloop in de tijd het zeer aannemelijk is dat de gedragsveranderingen als eerste uiting van de ziekte van Huntington sterk hebben bijgedragen aan het zelf ontslag nemen. Hij heeft daarbij opgemerkt dat impulsief handelen, een mate van ontremming, een kenmerk is van de ziekte. Eerder had hij al gesteld dat het abrupte eigen ontslag (impulsief gedrag) een symptoom van de ziekte kan zijn. Van een abrupte ontslagname is echter geen sprake geweest. Aan de ontslagname door verzoeker is immers een uitgebreid onderhandelingstraject vooraf gegaan. Na het voornemen van 5 maart 2009 om verzoeker als herplaatsingskandidaat aan te wijzen, heeft verzoeker de minister van VROM voorstellen gedaan om invulling te geven aan zijn aanstaande status van herplaatsingskandidaat. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een ontslagbesluit van 27 augustus 2009, waarbij verzoeker op eigen verzoek ontslag is verleend. In de door verzoeker ingebrachte stukken zijn daarom geen aanwijzingen te vinden voor het standpunt dat verzoeker destijds de ontslagname niet (in overwegende mate) kon worden verweten, dan wel dat voortzetting van de dienstbetrekking destijds niet van hem kon worden gevergd. Dit betekent dat als de Raad destijds bekend was geweest met het feit dat verzoeker leed aan de ziekte van Huntington en de daarmee gepaard gaande klachten, deze feiten en omstandigheden de Raad niet tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.