Rechtspraak
Werknemer treedt op 12 februari 2006 in dienst van appellante als grondwerker/assistent pijpfitter. Op 17 januari 2011 meldt hij zich vanwege fysieke klachten ziek. Bij besluit van 13 december 2012 bepaalt UWV dat appellante, omdat zij niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan, het loon van werknemer moet doorbetalen tot 2 januari 2014. Appellante heeft volgens UWV de re-integratie in het zogenoemde tweede spoor niet adequaat aangepakt. Het bezwaar van appellante tegen voornoemd besluit verklaart UWV bij bestreden besluit ongegrond. Aan het bestreden besluit ligt een rapport ten grondslag van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 juni 2013. Bij besluit van 3 september bekort UWV de loonsanctie tot 4 oktober 2013, omdat appellante haar tekortkoming in haar re-integratieverplichting heeft hersteld. Het beroep van appellante tegen het bestreden besluit verklaart de rechtbank ongegrond. In hoger beroep benadrukt appellante onder meer dat de re-integratie-activiteiten door re-integratiebedrijf USG Restart (Restart) adequaat zijn opgepakt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In het arbeidskundig rapport in bezwaar zijn verschillende aspecten genoemd die hebben geleid tot de opgelegde loonsanctie. Over de kritiek dat Restart zou zijn uitgegaan van toegenomen beperkingen tijdens het traject is komen vast te staan dat Restart weliswaar kennis heeft genomen van de door werknemer gestelde toename van klachten, maar de beoordeelde functies desalniettemin heeft getoetst aan de in 2011 opgestelde FML. Uit het Actieplan van Restart van 9 maart 2012, dat bij de aanvang van de begeleiding is opgemaakt, blijkt dat eveneens bij de te ondernemen activiteiten aansluiting is gezocht bij deze FML en het eerder op verzoek van appellante opgestelde arbeidskundig rapport dat de basis vormde voor het tweede spoor. Anders dan in het arbeidskundig rapport van 7 juni 2013 is genoemd, kan uit de vermelding in de rapporten van Restart van 14 juni 2012 en 11 september 2012, dat ook een vervroegde WIA-aanvraag kan worden overwogen en dat de mogelijkheid voor een zogenoemde SW-indicatie kan worden onderzocht, niet worden afgeleid dat appellante via Restart werknemer niet adequaat zou re-integreren. Die opties hebben er niet aan afgedaan dat verschillende potentiƫle functies op haalbaarheid zijn onderzocht en ook is ingezet op het verder bemiddelbaar maken van werknemer. Uit de verschillende rapporten van Restart blijkt dat de periodieke voortgang in de re-integratie werd bewaakt, dat de medische situatie zoals door de bedrijfsarts was vastgesteld leidend was, dat regelmatig vacatures werden gezocht en op passendheid werden beoordeeld en dat eveneens concrete sollicitaties werden verricht.
Resteert de in het rapport van 7 juni 2013 vermelde kritiek dat vanaf 6 september 2012 geen re-integratie-inspanningen zouden zijn verricht omdat appellante werknemer volledig arbeidsongeschikt zou achten. Wat er ook zij van de betekenis die appellante zegt te hechten aan de bewoordingen van de periodieke evaluatie van de bedrijfsarts van 6 september 2012 dat werknemer volledig arbeidsongeschikt zou zijn, uit genoemd rapport van Restart van 14 november 2012 blijkt dat ook vanaf 6 september 2012 is uitgegaan van de eerder genoemde FML. Aan UWV kan worden toegegeven dat de concrete re-integratie volgens dat rapport beperkt is gebleven omdat acties zijn ingezet op het gereedmaken van het re-integratieverslag, maar ook in dat rapport wordt nog melding gemaakt van het zoeken door werknemer naar vacatures.
In het licht van de niet valide gebleken overige punten die volgens het arbeidskundig rapport van 7 juni 2013 aan de loonsanctie ten grondslag zijn gelegd, moet worden geoordeeld dat wat als grondslag van het bestreden besluit resteert onvoldoende is om daarop de conclusie te baseren dat sprake is geweest van een inadequaat traject in het tweede spoor. Gelet op het voorgaande oordeelt de Raad dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van UWV heeft gevolgd dat sprake is geweest van onvoldoende re-integratie-inspanningen in het tweede spoor en dat daarvoor geen deugdelijke grond is. Het hoger beroep slaagt, het bestreden besluit wordt vernietigd en het loonsanctiebesluit wordt herroepen.