Naar boven ↑

Rechtspraak

Verwijtbare werkloosheid. De dienstbetrekking is op verzoek van appellante beëindigd. Weliswaar had appellante reële hartklachten, maar de daartoe geëigende weg van ziekmelding heeft appellante niet bewandeld. Bovendien kon zij minder uren gaan werken.

Appellante is werkzaam bij werkgeefster in de functie van peuterleidster. Appellante zegt de arbeidsovereenkomst op enig moment op per 1 mei 2014. UWV weigert de door appellante aangevraagde WW-uitkering vervolgens blijvend geheel, omdat appellante verwijtbaar werkloos is geworden. Volgens UWV heeft appellante zelf ontslag genomen zonder dat dit nodig was. Het bezwaar van appellante verklaart UWV ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep van appellante eveneens ongegrond. De rechtbank overweegt onder meer dat appellante eenzijdig haar arbeidsovereenkomst heeft beëindigd en dat, ondanks medische klachten, er geen noodzaak was die appellante daartoe dwong. Voorts heeft appellante zich niet ziek gemeld. Bovendien bestond de mogelijkheid om minder uren te gaan werken op een andere locatie. In hoger beroep voert appellante aan dat UWV onzorgvuldig heeft gehandeld door geen onderzoek te doen naar de verwijtbaarheid.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De stelling van appellante dat UWV onzorgvuldig heeft gehandeld door geen onderzoek te doen naar de verwijtbaarheid treft geen doel. Uit de stukken blijkt dat UWV, onder meer door een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin de door appellante overgelegde medische informatie is besproken, op een zorgvuldige wijze onderzoek heeft verricht.

De dienstbetrekking is door of op verzoek van appellante beëindigd. Aan de voortzetting van de dienstbetrekking waren niet zodanige bezwaren verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van appellante kon worden gevergd. Dat zowel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze zaak als door de verzekeringsarts in het kader van de WIA-beoordeling is vastgesteld dat het eigen werk niet passend was, is niet toereikend voor een andersluidend oordeel. Daarbij is van belang dat uit een e-mail van werkgeefster van 11 november 2013 blijkt dat vermindering van uren wel mogelijk was op een andere locatie. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 21 oktober 2014 overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat het voortbestaan van de dienstbetrekking genezing in de weg zou staan dan wel de gezondheidsschade zou vergroten. Ook anderszins is niet gebleken dat de gezondheidsproblemen van appellante van dien aard waren dat zij genoodzaakt was om het dienstverband met werkgeefster te beëindigen. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen.

Appellante is dan ook verwijtbaar werkloos geworden. Weliswaar had appellante reële hartklachten, maar de daartoe geëigende weg van ziekmelding heeft appellante niet bewandeld waardoor re-integratiemogelijkheden door werkgeefster onbenut zijn gebleven. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.