Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden in de situatie dat appellant slechts stelt maar niet onderbouwt met medische bewijsstukken dat hij niet in staat was tot het maken van bezwaar tegen de weigering van zijn aanvraag van een ZW-uitkering.

Op 27 april 2010 meldt appellant zich ziek bij zijn werkgever. Bij overeenkomst van 25 mei 2010 beëindigen appellant en zijn werkgever met wederzijds goedvinden de arbeidsovereenkomst. Bij besluit van 12 november 2010 weigert UWV aan appellant ziekengeld uit te betalen, op de grond dat hij onnodig een beroep doet op de WW. Tegen dit besluit maakt appellant geen bezwaar. Per 1 juni 2011 brengt UWV appellant in aanmerking voor een WW-uitkering. UWV accepteert een ziekmelding van appellant per 25 juli 2011 en stelt vervolgens vast dat appellant na een wachttijd van 104 weken per 23 juli 2013 recht heeft op een WIA-uitkering. In beroep stelt UWV vast dat het recht op een WIA-uitkering al is ontstaan per 24 april 2012, uitgaande van 27 april 2010 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Bij besluit van 12 februari 2015 weigert UWV het besluit van 12 november 2010 te herzien, omdat appellant geen nieuwe feiten en bescheiden heeft verstrekt. Appellant stelt op grond van artikel 7:1a Awb rechtstreeks beroep in bij de rechtbank. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, aangezien geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Wat appellant heeft aangevoerd over de wijze waarop de beëindiging van het dienstverband heeft plaatsgevonden, had appellant ook kunnen en moeten aanvoeren en inbrengen in het kader van de totstandkoming van het besluit van 12 november 2010 dan wel in een daartegen te voeren bezwaarprocedure. In hoger beroep voert appellant aan dat zijn gezondheidstoestand destijds zodanig was dat hij geen bezwaar tegen het besluit van 12 november 2010 heeft kunnen instellen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en degelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De stelling van appellant dat zijn gezondheidstoestand in november 2010 een belemmering heeft opgeleverd om bezwaar in te stellen tegen het besluit is niet onderbouwd met bijvoorbeeld een medische verklaring en kan reeds om die reden geen rol spelen bij de beoordeling van het hier aan de orde zijnde geschil. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant zijn argumenten met betrekking tot de wijze waarop de beëindiging van het dienstverband is verlopen, eerder had kunnen en moeten aanvoeren bij de totstandkoming van het besluit, dan wel in een bezwaarprocedure tegen het besluit. De enkele reden dat appellant dat om hem moverende redenen heeft nagelaten, betekent niet dat er nu sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het hoger beroep slaagt niet.