Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen sprake van een dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien, indien appellante op advies van haar advocaat niet tijdig een WW-uitkering aanvraagt en zich niet tijdig inschrijft als werkzoekende bij UWV. Geen schending van de hoorplicht indien appellante niet reageert op een brief van UWV waarin haar wordt gevraagd te reageren indien zij wenst te worden gehoord.

Appellante ontvangt tot 30 januari 2014 een WW-uitkering. Op 25 augustus 2014 schrijft appellante zich in als werkzoekende en op 2 september 2014 dient zij een aanvraag voor een WW-uitkering in bij UWV. Bij besluit van 4 september 2014 brengt UWV appellante in aanmerking voor een WW-uitkering met ingang van 4 februari 2014 voor de duur van drie maanden. De uitkering komt over de periode van 4 februari 2014 tot en met 3 maart 2014 niet tot uitbetaling omdat deze periode is gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag is ingediend. Verder is de uitkering per 4 maart 2014 verlaagd met 30 procent gedurende vier maanden, omdat appellante zich niet tijdig als werkzoekende heeft ingeschreven. UWV verklaart het bezwaar van appellante ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep van appellante ongegrond en stelt dat UWV terecht heeft vastgesteld dat de uitkering over de periode van 4 februari 2014 tot en met 3 maart 2014 niet tot uitbetaling komt. Appellante heeft haar WW-aanvraag te laat ingediend en heeft zich te laat geregistreerd als werkzoekende. Dat appellante op advies van haar advocaat heeft gewacht met het doen van een aanvraag en met de inschrijving als werkzoekende, komt voor haar risico en geeft geen aanleiding om geen of verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. UWV heeft de hoogte van de duur van de maatregel juist vastgesteld, waarbij UWV terecht is uitgegaan van schending van twee verplichtingen die voortkomen uit dezelfde oorzaak. Er is geen sprake van een dringende reden om van het opleggen van een maatregel af te zien, aldus de rechtbank. Wat betreft de beroepsgrond van appellante dat zij tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank dat vaststaat dat appellante niet heeft gereageerd op de brief van UWV van 13 oktober 2014, waarin haar is gevraagd of zij voor 10 november 2014 wil meedelen of zij wenst te worden gehoord en dat daarom geen sprake is van schending van de hoorplicht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de door appellante aangevoerde omstandigheden aanleiding geven om een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35 WW aan te nemen en de vraag of sprake is van verminderde verwijtbaarheid dan wel van een dringende reden op grond waarvan UWV had moeten afzien van het opleggen van een maatregel. Daarnaast is aan de orde of UWV de in artikel 7:2 Awb neergelegde hoorplicht heeft geschonden. Appellante heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn in hoger beroep geen aanknopingspunten. Het hoger beroep slaagt niet.