Naar boven ↑

Rechtspraak

Brief waarin UWV appellante meldt dat zij zich dient in te schrijven in de GBA om een WIA-uitkering te (kunnen) ontvangen, is geen besluit in de zin van de Awb. Brief brengt geen wijziging in de rechtspositie van appellante. UWV verklaart bezwaar appellante terecht kennelijk niet-ontvankelijk.

Bij brief van 8 december 2014 laat UWV aan appellante weten dat zij een WIA-uitkering ontvangt, maar dat zij hiervoor wel ingeschreven dient te staan in de basisadministratie personen van haar gemeente en dat UWV heeft geconstateerd dat zij niet staat ingeschreven. UWV bericht appellante voorts dat zij tot 19 januari 2015 de tijd heeft zich in te schrijven. Indien dit niet gebeurt, zal de uitkering niet uitbetaald worden, aldus UWV. Appellante maakt bezwaar tegen voornoemde brief. UWV verklaart het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk op de grond dat de brief van 8 december 2014 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. De rechtbank verklaart het beroep van appellante ongegrond. De rechtbank overweegt dat de brief van 8 december 2014 niet is gericht op enig rechtsgevolg, zodat deze niet is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. Appellante keert zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de brief van 8 december 2014 geen besluit is in de zin van de Awb en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd. Aan een bespreking van de opvatting van appellante over de inhoud van de brief van UWV wordt daarom niet toegekomen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.