Naar boven ↑

Rechtspraak

Besluitgever heeft met de wijziging van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 de (financiële) belangen van werknemers die niet het gehele refertejaar hebben gewerkt miskend. Besluitgever heeft in redelijkheid niet tot vaststelling van artikel 5 lid 1 Dagloonbesluit kunnen komen, voor zover daarin geen regeling is opgenomen ten aanzien van deze werknemers.

Vanaf 29 september 2014 verricht appellant voor gemiddeld 37 uur per week werkzaamheden voor werkgever. In verband met de beëindiging van deze werkzaamheden vraagt appellant een WW-uitkering aan. Bij besluit van 1 juli 2015 brengt UWV appellant met ingang van 1 juli 2015 in aanmerking voor een WW-uitkering gebaseerd op een dagloon van € 82. UWV gaat daarbij uit van een refertejaar dat loopt van 1 juni 2014 tot en met 31 mei 2015. Het volgens Suwinet opgegeven loon tijdens het refertejaar (tussen 29 september 2014 tot en met 31 mei 2015) heeft UWV gedeeld door 261 (en niet door het daadwerkelijk gewerkte aantal dagen, waardoor het dagloon voor appellant in dit geval lager uitvalt). UWV verklaart het bezwaar van appellant tegen voornoemd besluit ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep van appellant eveneens ongegrond. Appellant voert in hoger beroep aan dat door de handelwijze van UWV het dagloon geen representatieve afspiegeling van het verdiende loon is. De wetgever heeft met de wijziging van het Dagloonbesluit met ingang van 1 juli 2015 geen ongelijkheid opgelost, maar een ongelijkheid gecreëerd, aldus appellant. Appellant verwijst voorts naar de tussenuitspraak van 17 maart 2016 van de Rechtbank Oost-Brabant, ECLI:NL:RBOBR:2016:1181, waarin deze rechtbank overweegt dat toepassing van de hoofdregel voor de dagloonberekening, zoals neergelegd in artikel 1b lid 1 WW, niet mag leiden tot een resultaat dat in strijd is met het principe dat het dagloon een redelijke weerspiegeling moet zijn van het welvaartsniveau van betrokkenen bij het intreden van het verzekerde risico. In deze zaak oordeelde de rechtbank dat de toepassing van artikel 5 lid 1 van het Dagloonbesluit zoals dit met ingang van 1 juli 2015 gold, door de gedurende 8,5 maanden genoten loon te delen door 261, in strijd is met het loondervings- en verzekeringsprincipe van de WW.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Van toepassing is het Dagloonbesluit zoals dat gold met ingang van 1 juli 2015. In geschil is of UWV het dagloon van appellant heeft mogen berekenen met onverkorte toepassing van artikel 5 lid 1 van het Dagloonbesluit.

In de nota van toelichting (Stb. 2015, 152, p. 15) staat onder meer het volgende opgenomen: ‘Met dit besluit is het Dagloonbesluit aangepast aan de wijzigingen in de WW. Op grond van de WW, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Wwz, werd het dagloon bepaald op grond van het loon dat een werknemer had verdiend in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos was geworden. Dat kon echter niet representatief zijn voor hetgeen een werknemer gemiddeld per dag had verdiend in het laatste jaar voordat hij werkloos werd, bijvoorbeeld omdat hij slechts kort in de betreffende dienstbetrekking had gewerkt. Dit kon tot onrechtvaardige uitkomsten leiden. Zo bedroeg het dagloon € 75 als iemand in het jaar voor zijn ontslag eerst zes maanden had gewerkt tegen een loon van € 50 per dag en vervolgens (in dezelfde dienstbetrekking) zes maanden tegen een loon van € 100 per dag. Het dagloon bedroeg echter € 100 als iemand in het jaar voor zijn ontslag slechts zes maanden had gewerkt tegen een loon van € 100 per dag. De eerste persoon had dus langer gewerkt dan de tweede persoon en daardoor meer verdiend (zodat ook meer premie voor hem was betaald), maar zijn dagloon was lager. Daarom is besloten dat het dagloon voor de reguliere WW-uitkering voortaan zal worden berekend door het loon dat genoten is in alle dienstbetrekkingen gedurende de referteperiode van een jaar voorafgaande aan (de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voor) het intreden van de werkloosheid, te delen door 261 dagen.’

Uit de toelichting bij de wijziging van artikel 5 lid 1 van het Dagloonbesluit met ingang van 1 juli 2015 blijkt niet dat de besluitgever heeft onderkend welke inkomensgevolgen deze wijziging zou hebben voor werknemers die niet het hele refertejaar hebben gewerkt. Na 1 juli 2015 bereikten de minister signalen dat deze inkomensgevolgen ingrijpend kunnen zijn. De minister is daarop snel aangevangen met de voorbereiding van een regeling om het dagloonverlagende effect voor de groep werknemers die niet het hele refertejaar hebben gewerkt teniet te doen. Daarbij zijn met name starters, herintreders en flexwerkers genoemd. De besluitgever heeft met de toevoeging met ingang van 1 december 2016 van artikel 5 lid 6 van het Dagloonbesluit beoogd om door hem ongewenst geachte inkomenseffecten van de per 1 juli 2015 ingevoerde regeling te repareren. De reden dat deze reparatie niet met terugwerkende kracht wordt doorgevoerd is uitsluitend gelegen in de organisatie van de uitvoering door UWV.

Uit het voorgaande blijkt dat de besluitgever bij de wijziging van artikel 5 lid 1 van het Dagloonbesluit per 1 juli 2015 geen onderzoek heeft verricht naar de relevante feiten en belangen en geen oog heeft gehad voor de financiële gevolgen die deze wijziging heeft voor werknemers die niet het gehele refertejaar hebben gewerkt. Deze gevolgen kunnen ingrijpend zijn en doen afbreuk aan de inkomensbescherming die de WW beoogt te bieden. Voor 1 juli 2015 werd met de belangen van deze groep werkloze werknemers wel rekening gehouden door specifieke regelingen die voor de bepaling van het dagloon als uitgangspunt namen het loon in de periode waarin gewerkt was. Ook door de wijziging van het Dagloonbesluit per 1 december 2016 is dat weer het geval. Dit bevestigt dat de besluitgever met de wijziging van het Dagloonbesluit met ingang van 1 juli 2015 de belangen van deze groep werknemers heeft miskend. Gelet op het vorenstaande wordt geoordeeld dat de besluitgever in redelijkheid niet tot vaststelling van artikel 5 lid 1 van Dagloonbesluit, zoals dat luidt per 1 juli 2015, heeft kunnen komen voor zover daarin geen regeling is opgenomen die rekening houdt met de belangen van werknemers die niet het gehele refertejaar gewerkt hebben.

Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit worden vernietigd. UWV zal een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar van appellant, waarbij UWV artikel 5 lid 1 van het Dagloonbesluit, zoals dat luidde na 1 juli 2015, buiten toepassing moet laten en moet beoordelen of het met ingang van 1 december 2016 van toepassing zijnde artikel 5 lid 6 van het gerepareerde Dagloonbesluit (Stb. 2016, 390) in het geval van appellant met ingang van 1 juli 2015 tot een hoger dagloon leidt.