Naar boven ↑

Rechtspraak

Appellant heeft niet voldaan aan zijn actieve inlichtingenplicht door te laat en onvolledig zijn werkzaamheden door te geven. Er is geen sprake van opzettelijk handelen of nalaten, wel van verwijtbaarheid. Een boete van 50% van de benadelingsbedrag is terecht.

Bij besluit van 26 februari 2013 brengt UWV appellant met ingang van 18 februari 2013 in aanmerking voor een WW-uitkering. Het besluit vermeldt dat appellant wijzigingen in zijn situatie aan UWV moet doorgeven binnen een week nadat de wijziging bij appellant bekend is. Per 13 januari 2014 treedt appellant in dienst bij werkgever als oproepkracht. Op 30 januari 2014 meldt appellant op een zogenoemd wijzigingsformulier bij UWV dat hij per 13 januari 2014 een wisselend aantal uren per week gaat werken bij werkgever. Bij brief van 11 juli 2014 deelt UWV aan appellant mee dat uit controle is gebleken dat appellant niet juist en te laat heeft doorgegeven dat hij per 13 januari 2014 werkzaam was bij werkgever. Voorts deelt UWV mee dat indien de verkregen gegevens juist zijn, UWV voornemens is de te veel betaalde WW-uitkering ten bedrage van € 509,95 van appellant terug te vorderen en een boete op te leggen van € 509,95. Appellant reageert hier niet op. Bij besluit van 28 augustus 2014 vordert UWV het bedrag van € 509,95 terug. Bij een ander besluit van dezelfde datum legt UWV appellant een boete op van € 509,95. Het door appellant gemaakte bezwaar tegen het boetebesluit verklaart UWV ongegrond. Nadat appellant tegen dit besluit beroep heeft ingesteld verklaart UWV het bezwaar alsnog gegrond en bepaalt de boete nader op € 260 (het bestreden besluit). UWV geeft daarbij te kennen dat geen sprake is van opzettelijk handelen of opzettelijk nalaten in strijd met de inlichtingenplicht, maar wel van verwijtbaarheid. Daarbij past een boete van 50% van het benadelingsbedrag. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het hoger beroep is beperkt tot het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, waarbij aan appellant een boete van € 260 is opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting van de WW. Aangezien appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het terugvorderingbesluit zijn de intrekking van de WW-uitkering en de terugvordering in rechte onaantastbaar geworden, maar niet de feiten die daaraan ten grondslag zijn gelegd (zie ECLI:NL:CRVB:2013:2085). Vast staat dat appellant niet tijdig, binnen een week na aanvang, heeft doorgegeven dat hij per 13 januari 2014 werkzaam was voor werkgever en dat hij 2 gewerkte uren te weinig heeft opgegeven. Door deze inkomsten niet zelf te melden heeft appellant de op hem rustende actieve inlichtingenplicht geschonden waarvan hem een verwijt kan worden gemaakt. Dat appellant in verband met taalproblemen en problemen met het omgaan met computers moeite heeft met het invullen van de digitale formulieren ontslaat hem niet van zijn verplichting de werkzaamheden aan UWV door te geven. De omstandigheid dat een vriend bij vergissing op het inkomstenformulier heeft ingevuld dat appellant op 17 maart 2014 2 uur in plaats van 4 uur heeft gewerkt, komt daarom voor rekening en risico van appellant. Gezien het voorgaande heeft UWV terecht vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen en daardoor te veel WW-uitkering aan appellant is betaald. UWV was gezien het voorgaande verplicht appellant een boete op te leggen. Nu de overtreding verwijtbaar is, heeft UWV de hoogte van de boete terecht vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag. Omdat het hoger beroep van appellant leidt tot een ander boetebedrag slaagt het hoger beroep in zoverre en zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover aangevochten. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en de op te leggen boete dient te worden vastgesteld € 210,20.