Naar boven ↑

Rechtspraak

Appellante heeft zijn sollicitatieactiviteiten aan DWI doorgegeven in plaats van aan UWV, omdat hij in de veronderstelling was dat hij een WWB-uitkering ontving en geen WW-uitkering. Niet is gebleken dat appellant geen enkel verwijt kan worden gemaakt, maar onder deze omstandigheden kan het hem niet in overwegende mate worden verweten. De maatregel wordt verlaagd van 25% naar 15%.

Appellant ontvangt met ingang van 3 februari 2014 een WW-uitkering. Bij besluit van 28 augustus 2014 verlaagt UWV de WW-uitkering bij wijze van maatregel met 25% gedurende vier maanden op de grond dat hij in de periode van 21 juni 2014 tot en met 18 juli 2014 onvoldoende heeft gesolliciteerd. UWV verklaart het bezwaar van appellant gegrond en herziet het besluit in die zin dat de ingangsdatum van de maatregel bepaald wordt op 19 juli 2014. De rechtbank verklaart het beroep van appellant ongegrond. De rechtbank stelt vast dat appellant niet bewijsbaar aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat appellant met opzet heeft gehandeld. Wel kan naar het oordeel van de rechtbank appellante een verwijt worden gemaakt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de periode van 21 juli 2014 tot en met 18 juli 2014 onvoldoende sollicitatie-activiteiten in het kader van de WW heeft verricht. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hem van deze overtreding geen verwijt kan worden gemaakt. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij op aanraden van een UWV-medewerker per 1 mei 2014 en WWB-uitkering heeft aangevraagd. Omdat appellant per 1 mei 2014 in aanmerking is gebracht voor een WWB-uitkering heeft hij geen sollicitatieactiviteiten meer doorgegeven aan UWV. Wel heeft appellant zijn sollicitaties besproken met DWI. Dat zijn WW-uitkering na 1 mei 2014 doorliep heeft appellant naar eigen zeggen niet bemerkt, nu appellant vanaf mei 2014 geen WW-uitkering meer ontving maar WWB-uitkering. Deze door appellant gegeven lezing van de gang van zaken wordt door UWV niet weersproken en vindt bovendien steun in de uitdraai van het SUWI-net. Dat neemt niet weg dat appellant bij het toekenningbesluit van 11 februari 2014 in aanmerking is gebracht voor een WW-uitkering en daarin ook gewezen is op zijn verplichtingen in het kader van de WW. Nu anders dan appellant heeft gesteld niet is gebleken dat appellant ter zake van deze overtreding geen enkel verwijt kan worden gemaakt heeft UWV terecht een maatregel opgelegd. In het licht van het feit dat appellant in mei 2014 en WWB-uitkering ontving is het niet onbegrijpelijk dat hij zijn sollicitatieactiviteiten aan een functionaris van DWI heeft doorgegeven, temeer omdat appellant vanaf mei 2014 geen WW-uitkering meer ontving. Bovendien is niet gebleken dat appellant in deze periode erop is gewezen dat hij zijn sollicitatieactiviteiten aan UWV had moeten doorgeven. In deze omstandigheden kan het niet nakomen van de sollicitatieverplichting appellant niet in overwegende mate worden verweten. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep tegen het besluit wordt gegrond verklaard. De Raad zal de maatregel vaststellen op 15% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden met ingang van 19 juli 2014.