Rechtspraak
Appellant komt met ingang van 1 februari 2010 in aanmerking voor een WW-uitkering. Bij besluit van 20 januari 2010 verleent UWV appellant toestemming om met behoud van zijn WW-uitkering gedurende de periode van februari 2010 tot en met juli 2010 werkzaamheden in de uitoefening van een eigen bedrijf te verrichten. Dit besluit bepaalt dat 70% van de inkomsten die appellant als zelfstandige verdient, in mindering zullen worden gebracht op zijn WW-uitkering en dat de uitkering over de startperiode als voorschot wordt betaald. Aan de hand van gegevens van de Belastingdienst concludeert UWV dat aan appellant tijdens de startperiode te veel voorschot is betaald. Bij besluit van 14 april 2014 vordert UWV daarom een bedrag van € 15.692,30 van appellant terug. Bij besluit van 6 oktober 2014 heeft UWV het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 april 2014 gegrond verklaard en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 4.829,50, nu appellant door zijn werkcoach was toegezegd dat de winst zou worden verrekend met het voorschot op de WW-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat uit het Werkplan blijkt dat met de werkcoach alleen is gesproken over de winst over het eerste jaar. Daaruit kan niet worden opgemaakt dat is besproken dat het resultaat over twee jaren bij de verrekening zou worden betrokken. Appellant voert in hoger beroep onder meer aan dat de door UWV toegepaste verrekening niet rijmt met hetgeen in het Werkplan is bepaald en dat ook de gegevens over de jaren na het eerste jaar daarin moeten worden betrokken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat bij de verrekening van het voorschot rekening moet worden gehouden met de gemaakte verliezen over de jaren na het eerste jaar. Dat de toenmalige werkcoach appellant een dergelijke toezegging zou hebben gedaan, volgt niet uit het Werkplan. Evenmin is gebleken dat er tussen de werkcoach en appellant nadere afspraken zijn gemaakt over de wijze van inkomstenverrekening. Ook voor het overige bestaat er geen aanleiding rekening te houden met de verliezen over de jaren na 2010. Evenmin wordt appellant gevolgd in zijn standpunt inhoudende dat bij de verrekening van het voorschot moet worden uitgegaan van het resultaat van de bv over een periode van twee jaren, omdat een dergelijke termijn gewoonlijk zou worden gehanteerd bij de toepassing van de inkomstenverrekening. Nog los van het feit dat UWV in de toezegging van de werkcoach aanleiding heeft gezien het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet niet toe te passen, zou toepassing van dit besluit niet betekenen dat wordt uitgegaan van inkomensgegevens over een periode van twee jaren. Zoals uit de brochure ‘Kan ik met een uitkering voor mezelf beginnen?’ blijkt, worden op grond van het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet de totale inkomsten in een periode van 52 weken na de start van een bedrijf meegeteld bij de berekening waarmee wordt bepaald of een startende zelfstandige een voorschot geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen.