Rechtspraak
Appellant valt op 25 november 2011 uit voor zijn werk als GBS-operator. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) stelt UWV bij besluit van 4 oktober 2013 vast dat appellant met ingang van 22 november 2013 tot 22 februari 2016 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 59,31%. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard. Wel wijzigt UWV de mate van arbeidsongeschiktheid naar 62,13%. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, behoudens voor zover de kosten in bezwaar zijn afgewezen, in stand.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Ter zitting heeft de gemachtigde van UWV meegedeeld dat appellant in verband met een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid met ingang van 23 januari 2015 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is beschouwd. Met ingang van 22 februari 2016 ontvangt appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 80 tot 100%. De Raad ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of nog sprake is van procesbelang. Uit vaste rechtspraak van de Raad – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805 – vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaarschrift of (hoger)beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. In een situatie als deze, waarin met ingang van 23 januari 2015 de loongerelateerde WGA-uitkering gebaseerd is op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en waarin appellant niet uitdrukkelijk heeft betoogd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, leveren de bij appellant bestaande bezwaren tegen de vastgestelde beperkingen geen procesbelang op als bedoeld in overweging 4.2. Met het aanvechten van de medische grondslag kan appellant immers niet meer krijgen dan hij bij het bestreden besluit al toegekend heeft gekregen.
Gelet op de uitspraak van de Raad van 15 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1485, kan procesbelang nog gelegen zijn in het gevolg dat het hebben van een verdienvermogen van minder dan 20% heeft voor de soort en de hoogte van de WGA-uitkering na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering. Als een betrokkene tijdens het ontvangen van een loongerelateerde WGA-uitkering ten minste twee maanden een verdienvermogen van minder dan 20% heeft, dan geldt voor die betrokkene geen inkomenseis. De inkomenseis gaat op grond van artikel 60, derde lid, van de Wet WIA pas gelden 24 maanden nadat betrokkene weer een verdienvermogen van meer dan 20% heeft. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat de WGA-loonaanvullingsuitkering die aan appellant na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 22 februari 2016 is toegekend, eveneens is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dat betekent dat een procesbelang van appellant in deze zaak ook niet kan zijn gelegen in de inkomenseis.