Rechtspraak
Appellant is van 1975 tot 1 november 2011 in dienst van werkgever 1. Met ingang van 1 januari 2010 is hij op non-actief gesteld. Appellant treedt met ingang van 1 juni 2010 in dienst bij werkgever 2. Het dienstverband met werkgever 1 is met wederzijds goedvinden beëindigd met ingang van 1 november 2011. Bij besluit van 10 juli 2012, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 12 oktober 2012, ontzegt UWV appellant een ZW-uitkering per 25 november 2011. Appellant stelt tegen het besluit van 12 oktober 2012 beroep in, maar trekt dit beroep later in. Bij besluit van 27 november 2012 wijst UWV het verzoek van appellant, om zijn eerste ziektedag te verleggen van 25 november 2011 naar 25 oktober 2011, af. Bij besluit van 26 maart 2013 verklaart UWV het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 november 2012 ongegrond en verlegt de eerste ziektedag van appellant, naar aanleiding van verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar, naar 8 november 2011. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Bij besluit van 7 juli 2014 besluit UWV niet terug te komen van het besluit van 12 oktober 2012 omdat het verzoek van appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat. Aan dit besluit ligt een rapport van een bedrijfsarts van UWV van 7 juli 2014 ten grondslag. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard. Hetgeen appellant ter onderbouwing van zijn verzoek, zijn bezwaar en zijn beroep naar voren heeft gebracht kan niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het verzoek van appellant strekt ertoe dat UWV terugkomt van zijn eerder genomen besluit van 12 oktober 2012. UWV heeft dit verzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Bij uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan – overeenkomstige – toepassing geeft aan artikel 4:6 van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. UWV heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 oktober 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat uit de ingezonden informatie van orthopedisch chirurg Oei van 15 juli 2013 en huisarts Van Dijk van 3 juni 2015 geen nieuwe gegevens naar voren komen met betrekking tot eerder vastgestelde beperkingen die zien op einde wachttijd. Vastgesteld is dat in de brief van Oei niet wordt gesproken over rugklachten maar over jaren bestaande pijn in de linker bil, waarbij wordt te kennen gegeven dat zich sedert twee maanden een toename van pijnklachten heeft voorgedaan bij lopen, drukverhoging en staan. Appellant heeft voorafgaand aan het besluit van 12 oktober 2012 uitgebreid klachten aan nek, schouder, armen, heupen en knieën gemeld, maar geen rugklachten. Het feit dat appellant de rugklachten niet eerder dan bij zijn verzoek in 2014 aan de orde heeft gesteld is tegenstrijdig aan de bewering dat informatie van huisarts en orthopeed bewijzen dat rugproblemen er vóór 8 november 2011 zijn geweest. Appellant heeft tot 8 november 2011 doorgewerkt en is uitgevallen wegens armklachten. Deze reactie van UWV wordt onderschreven.
Verder wordt opgemerkt dat de diagnose die klachten van appellant moet verklaren bij een beoordeling in het kader van de ZW niet zozeer van belang is. Het gaat om de bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgestelde beperkingen die voortvloeien uit een ziekte of gebrek. De klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen waren bij UWV bekend en zijn bij het besluit van 12 oktober 2012 betrokken. De in juli 2013 gestelde diagnose is dan ook geen nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant bij zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 12 oktober 2012 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Voor zover het verzoek van appellant ziet op de periode na zijn aanvraag, wordt overwogen dat in dit geding het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit is gedaan op een datum waarop het tijdvak waarover het ziekengeld kon worden verstrekt als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de ZW, reeds was verstreken. Een beoordeling over eventuele aanspraken in de toekomst kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen (uitspraak van de Raad van 16 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4600).