Naar boven ↑

Rechtspraak

Appellante meldt uit eigen beweging, maar onjuist en niet tijdig, haar werkhervatting bij UWV. Een boetepercentage van 25% is passend en geboden.

Appellante ontving vanaf 1 januari 2014 een WW-uitkering. Op 17 februari 2014 is zij in dienst getreden als arts bij een stichting. Op 13 mei 2014 heeft zij door middel van een wijzigingsformulier aan UWV doorgegeven dat zij met ingang van 7 maart 2014 volledig aan het werk is bij dit ziekenhuis. Bij besluit van 20 juni 2014 trekt UWV de WW-uitkering met ingang van 17 februari 1014 in en vordert een bedrag van € 6.993,50 aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellante terug. Appellante maakt tegen dit besluit geen bezwaar. Bij een tweede besluit van 20 juni 2014 legt UWV appellante een boete op van € 3.500 omdat zij te laat heeft doorgegeven dat zij bij de stichting werkt. UWV verklaart het bezwaar van appellante tegen het boetebesluit gegrond (bestreden besluit). De boete is op grond van het gewijzigde boetebeleid naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) vastgesteld op € 1.750. De rechtbank verklaart het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank acht de boete van € 1.750 evenredig. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat UWV is uitgegaan van verminderde verwijtbaarheid omdat appellante de wijziging, hoewel niet volledig juist, wel heeft doorgegeven voordat UWV de overtreding heeft opgemerkt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd en geeft geen aanleiding om anders oordelen dan de rechtbank. Niet aannemelijk is geworden dat appellante eerder dan op 1 mei 2014 melding heeft gemaakt van haar werkzaamheden. Daarmee staat vast dat appellante niet tijdig melding heeft gemaakt van haar werkzaamheden. UWV heeft de overtreding van de inlichtingenverplichting verminderd verwijtbaar geacht, omdat appellante de werkhervatting uit eigen beweging heeft doorgegeven en heeft daarom een boetepercentage van 25% gehanteerd. UWV ziet geen aanleiding om nog een verdere verlaging op grond van het boetebeleid bij het zelf alsnog melden van inlichtingen toe te passen, omdat appellante door haar werkzaamheden over de periode van 17 februari 2014 tot 7 maart 2014 na te laten, een aanzienlijk deel van de informatie achterwege heeft gelaten. Van het alsnog uit eigen beweging de juiste inlichtingen verstrekken is daarom geen sprake. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat een boete ter hoogte van 25% van het benadelingsbedrag passend en geboden is.