Rechtspraak
Appellante is werkzaam als financieel bestuursmedewerker. Op 14 september 2010 meldt appellante zich vanuit de WW ziek met rug- en beenklachten na een val van de trap. Na onderzoek door een verzekeringsarts op 19 oktober 2010 wordt ze per 25 oktober 2010 hersteld verklaard voor haar eigen werk. Appellante meldt zich vervolgens per 29 november 2010 ziek met depressieve klachten. De verzekeringsarts ziet bij het onderzoek op 1 juni 2011 geen veranderingen in haar medische toestand ten opzichte van de eerdere beoordeling. Bij besluit van 6 juni 2011 is geweigerd appellante per 29 november 2010 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank om het besluit in stand te laten. Bij schrijven van 25 juli 2014 verzoekt appellante UWV de hersteldverklaring Ziektewet uit 2010 opnieuw te beoordelen. UWV merkt deze brief aan als een verzoek om terug te komen van het besluit van 11 november 2010. Het verzoek wordt afgewezen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling. De aanvraag van appellante van 25 juli 2014 is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft ook de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115). De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante bij haar aanvraag om terug te komen van het besluit van 11 november 2010 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De diagnose MS levert geen nieuw feit op. Weliswaar is thans een diagnose gesteld, maar het gaat om de beperkingen die voorvloeien voor het verrichten van arbeid. Het gegeven dat er aanvankelijk niet, maar later wel een diagnose is te stellen, is geen nieuw feit. In hetgeen appellante voorts heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is. Het hoger beroep slaagt niet.