Rechtspraak
Appellant is bij besluit van 11 januari 2013 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant zou werken bij bedrijf X stelt een UWV-inspecteur een onderzoek in. In het kader van dit onderzoek is appellant op 23 juli 2014 gehoord. Appellant verklaart in dit gesprek aan de UWV-inspecteur dat hij lid is van het mountainbiketeam van bedrijf X. Voordat appellant werkloos werd, bracht appellant vier tot zes uur per week door bij bedrijf X. Vanaf juni 2013 was appellant daar meestal vier dagen per week van dinsdag tot en met vrijdag vanaf 9.00/9.30 uur tot 16.00/16.30 uur. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 30 juli 2014. UWV herhaalt naar aanleiding van de door appellant afgelegde verklaring in een besluit van 29 augustus 2014 dat appellant met ingang van 1 januari 2013 in aanmerking is gebracht voor een WW-uitkering en stelt vast dat appellant naast het werk waaruit hij werkloos is geworden gemiddeld vijf uur per week heeft gewerkt bij bedrijf X. Bij besluit van 10 oktober 2014 herziet UWV de WW-uitkering van appellant met ingang van 7 januari 2013 en vordert een bedrag van € 27.760,78 bruto, van appellant terug. Bij een tweede besluit van 10 oktober 2014 legt UWV appellant een boete op van € 26.122,12 wegens schending van zijn inlichtingenplicht op grond van de WW. Bij besluit van 24 februari 2015 verklaart UWV het bezwaar tegen het besluit van 29 augustus 2014 ongegrond en het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 10 oktober 2014 gegrond. Tevens herziet UWV de WW-uitkering opnieuw en stelt het terug te vorderen bedrag vast op € 21.677,40 bruto en het bedrag van de boete op € 1.000. De rechtbank verklaart het beroep van appellant ongegrond. Tussen partijen is in geschil hoe de activiteiten van appellant bij bedrijf X moeten worden gekwalificeerd. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9083) dienen de door appellant verrichte werkzaamheden, gelet op de aard en de omvang ervan, te worden aangemerkt als werkzaamheden die op geld waardeerbaar zijn en naar algemene opvatting met loon worden gehonoreerd of zouden moeten worden gehonoreerd. Dat appellant zijn werkzaamheden zelf als hobby beschouwt, daarvoor niet werd betaald en geen winst heeft beoogd, maakt dat niet anders. Door de werkzaamheden niet te melden heeft appellant zijn inlichtingenplicht geschonden. UWV was daarom gehouden de uitkering van appellant te herzien en het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. Uit vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1706) volgt dat als appellant geen opgave heeft gedaan van zijn werkzaamheden en de gewerkte uren niet heeft geregistreerd, het aanvaardbaar is dat UWV een schatting maakt van de omvang van die werkzaamheden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de door UWV gemaakte schatting.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het oordeel van de rechtbank wordt geheel onderschreven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 10 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6883) komt bij de vraag of er sprake is van arbeid die in het economische verkeer wordt verricht, betekenis toe aan de aard van de activiteiten en omgeving waarbinnen die activiteiten worden verricht. Nu appellant eerder heeft verklaard dat alleen het schoonmaken van een mountainbike na een wedstrijd ongeveer twee uur in beslag neemt, wordt vastgesteld dat de werkzaamheden voor het mountainbiketeam een aanzienlijke tijd in beslag namen. Voldoende gebleken is dat anders deze onderhoudswerkzaamheden door de eigenaar of iemand anders onder bedrijfstijd zouden zijn uitgevoerd. In samenhang met de aanwezigheid van appellant in de winkel gedurende vier dagen vanaf juni 2013 en de door appellant genoemde klusjes die hij voor de eigenaar heeft verricht, is er sprake van werkzaamheden die gelet op de aard en de omvang daarvan verder gaan dan het hobbymatige. Appellant had daarom UWV over deze werkzaamheden moeten inlichten. Het hoger beroep slaagt niet.