Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, maar van een gefingeerde dienstbetrekking: intrekking en terugvordering ZW- en WW-uitkering.

Appellant vraagt op 29 december 2011 een WW-uitkering aan en overlegt daarbij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met ingang van 27 juni 2011 voor een periode van zes maanden en een brief van 28 november 2011 waarin het einde van zijn dienstverband per 27 december 2011 wordt bevestigd. Bij besluit van 19 januari 2012 brengt UWV appellant met ingang van 27 december 2011 in aanmerking voor een WW-uitkering. Op 8 maart 2012 meldt appellant zich ziek per 9 februari 2012. Zijn WW-uitkering wordt doorbetaald tot 27 maart 2012 en vanaf 27 maart 2012 ontvangt appellant een ZW-uitkering. Appellant wordt per 15 april 2013 arbeidsgeschikt verklaard. Nadien is hij niet meer in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Omdat in 2014 bij UWV een vermoeden was gerezen dat de overeenkomst tussen appellant en zijn (vermeend) werkgever een gefingeerd dienstverband betrof, heeft een onderzoek plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een ‘Rapport werknemersfraude LGD’ (frauderapport) van 25 juli 2014. In dit frauderapport is geconcludeerd dat appellant niet was aan te merken als verzekerd voor de werknemersverzekeringen, nu volgens het frauderapport sprake was van een gefingeerd dienstverband. UWV heeft vervolgens de WW-uitkering en de ZW-uitkering ingetrokken en ten onrechte betaalde uitkeringen teruggevorderd. Het bezwaar en beroep tegen voornoemde besluiten zijn ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. UWV heeft op basis van het frauderapport geconcludeerd dat geen sprake is geweest van een dienstbetrekking. Daartoe acht UWV onder meer van belang dat de aangiften loonheffingen met betrekking tot appellant met terugwerkende kracht werden ingediend, dat op de naam en het adres van werkgever geen G-rekeningnummer terug te vinden was, dat het bedrijfsadres van werkgever een vervallen woning bleek te zijn, dat de directeur/grootaandeelhouder van werkgever eerder betrokken was bij twee ondernemingen van waaruit met gefingeerde dienstverbanden uitkeringen zijn toegekend en verstrekt en dat appellant zijn salaris altijd contant uitbetaald kreeg. UWV heeft naar het oordeel van de Raad voldaan in de bewijslast, zodat vervolgens moet worden beoordeeld of appellant de onjuistheid van het standpunt van UWV met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk kan maken. De Raad komt tot de slotsom dat appellant hier niet in is geslaagd. De verklaring van appellant bevat geen concrete en verifieerbare aanwijzingen op basis waarvan kan worden vastgesteld wanneer en waar appellant voor werkgever zou hebben gewerkt. Daarnaast heeft appellant geen afdoende verklaring gegeven voor het feit dat hij in de periode dat hij fulltime werkzaamheden voor werkgever zou hebben verricht, ook werkzaamheden voor een andere werkgever in Nederland zou hebben verricht, zo staat in Suwinet geregistreerd. De verklaring van appellant bevat verder ook geen aanknopingspunten om nader onderzoek naar de door hem gestelde werkzaamheden te verrichten. Gelet op het voorgaande heeft UWV de ZW- en de WW-uitkering over de in geding zijnde perioden terecht ingetrokken en teruggevorderd. Het hoger beroep faalt.