Naar boven ↑

Rechtspraak

De opgave van het loon door de werkgever aan de Belastingdienst is bepalend voor de toerekening van loon aan een bepaald aangiftetijdvak en niet de feitelijke betaling.

Appellant verricht werkzaamheden in dienst van BV X. Bij besluit van 20 november 2014 brengt UWV appellant met ingang van 20 oktober 2014 in aanmerking voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) in verband met een verlies van een gemiddeld aantal arbeidsuren (GAA) van 37 uur per week. De WW-uitkering baseert UWV op een dagloon van € 97,50. Het dagloon is vastgesteld met toepassing van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, Stb. 2013, 185 (Dagloonbesluit 2013). Appellant betwist de hoogte van het dagloon. Volgens appellant heeft UWV bij de dagloonberekening ten onrechte geen rekening gehouden met het loon dat door de werkgeefster werd opgegeven na het einde van de referteperiode, maar dat moet worden toegerekend aan de arbeid in week 36 van 2014. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. In geschil is de vraag of UWV op goede gronden het loon over week 36 van 2014 – dat in week 37 door de werkgeefster bij de Belastingdienst is opgegeven en dat in week 38 door de werkgeefster aan appellant is betaald – niet bij de dagloonberekening heeft betrokken. Daarbij is niet in geschil dat het Dagloonbesluit 2013 van toepassing is en dat UWV bij de berekening van het dagloon terecht is uitgegaan van de referteperiode 26 april 2014 (week 17) tot en met 7 september 2014 (week 36), met als aanvangsdatum de eerste dag van het dienstverband met werkgeefster. Onderschreven wordt het oordeel van de rechtbank dat UWV een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit 2013, door het dagloon te baseren op het loon dat appellant heeft genoten in de aangiftetijdvakken waarover de werkgeefster van dat loon opgave heeft gedaan tijdens de referteperiode. Deze toepassing is overeenkomstig de bedoeling van de besluitgever. Verwezen wordt naar de nota van toelichting (Stb. 2013, 185, p. 26) waarin de besluitgever aangeeft dat de opgave van het loon door de werkgever aan de Belastingdienst bepalend is voor de toerekening van loon aan een bepaald aangiftetijdvak. De feitelijke betaling kan in een ander tijdvak liggen dan het tijdvak waaraan het loon is toe te rekenen. Ook verwijst de Raad naar de uitspraken van 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1017, van 22 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2347, van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2561 en van 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3908. Deze wijze van het berekenen van het dagloon brengt niet mee dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zouden zijn. De gegevens in de polisadministratie komen overeen met de gegevens op de loonstroken. Ook het aantal loondagen kan niet worden verlaagd van 95 naar 90, nu dat aantal dwingend is vastgelegd in artikel 5, eerste lid van het Dagloonbesluit 2013 door de definiëring van de factor D. UWV heeft het dagloon terecht vastgesteld op € 97,50.