Rechtspraak
Appellant gaat in 1998 als beroepsmilitair voor een bepaalde tijd van acht jaar werken bij het ministerie van Defensie. In juni 2003 overkomt hem een motorongeval, als gevolg waarvan hij met diverse klachten uitvalt voor zijn werk. Per 1 juni 2005 wordt hij blijvend ongeschikt geacht voor militaire dienst. Zijn aanstelling eindigt op 21 september 2006. Daarna wordt appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Hij werkt af en toe via een uitzendbureau en ontvangt een schadevergoeding van Loyalis en een uitkering van het ministerie van Defensie. In 2010 loopt hij een sleutelbeenbreuk (links) op. Van 28 november 2011 tot en met 9 december 2011 wordt appellant opgenomen in een detoxkliniek in verband met alcohol-abusis. In maart 2013 wordt appellant aangemeld bij de Basis, een instelling voor maatschappelijk werk. Appellant dient op 21 maart 2013 een (laattijdige) aanvraag in, gedateerd 29 januari 2013, voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij heeft appellant gemeld dat hij op 6 april 2005 voor het eerst niet kon werken door ziekte. Een verzekeringsarts van UWV heeft dossiergegevens en ontvangen gegevens beoordeeld. Ook heeft deze arts een oriënterend psychiatrisch en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellant bepaald per 21 maart 2012, één jaar voor datum aanvraag, waarbij is overwogen dat de late aanvraag geen medische redenen heeft. De verzekeringsarts heeft benutbare mogelijkheden aangenomen met beperkingen als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Er is volgens de verzekeringsarts sprake van als mild in te schatten concentratieproblemen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 10 januari 2014. Na arbeidskundig onderzoek heeft UWV bij besluit van 22 januari 2014 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 21 maart 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, te weten 5,79%. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen door UWV zijn onderschat. Naar zijn mening is hij sinds zijn motorongeval in 2003 of in ieder geval sinds 6 april 2005 volledig arbeidsongeschikt door beperkingen op persoonlijk, sociaal, dynamisch en energetisch gebied. Er is naar zijn mening geen sprake van verwijtbaarheid voor de te late aanvraag.
De Raad komt tot de volgende beoordeling. Eerst indien en voor zover er met ingang van het bereiken van een einde wachttijd recht bestaat op een WIA-uitkering en dat recht onverkort is blijven bestaan, dient vervolgens te worden beoordeeld of er op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan UWV bevoegd is de WIA-uitkering eerder dan een jaar voor de datum van de aanvraag te laten ingaan. Rechtspraak als de uitspraak van de Raad van 22 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1581, zoals die gold onder de Wajong 2010, kan niet naar analogie worden toegepast, omdat het systeem van de Wet WIA niet vergelijkbaar is met de Wajong 2010. Nu UWV geen zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en de vraag of en zo ja, wanneer appellant de wachttijd heeft volgemaakt, terwijl evenmin is beoordeeld in hoeverre appellant per einde wachttijd arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA, is sprake van gebreken in het bestreden besluit. Het besluit berust op onvoldoende onderzoek en bevat een gebrekkige motivering, zodat het besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb UWV opdracht te geven deze gebreken in het bestreden besluit te herstellen.