Naar boven ↑

Rechtspraak

Fysieke klachten rechtvaardigen niet dat appellant niet heeft voldaan aan de in het werkplan vastgelegde verplichtingen.

Appellant wordt per 26 september 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na een tweetal eerdere ziekmeldingen vanuit de situatie dat hij een WW-uitkering heeft ontvangen, meldt appellant zich op 25 september 2015 opnieuw ziek. Deze ziekmelding wordt door UWV geaccepteerd. In een werkplan van 1 oktober 2015 zijn door een adviseur werk van UWV afspraken vastgelegd over de re-integratie van appellant. Op 15 december 2015 constateert de adviseur werk dat appellant geen van de in het werkplan vastgelegde afspraken is nagekomen. Bij besluit van 17 december 2015 verlaagt UWV de WW-uitkering van appellant bij wijze van maatregel per 23 november 2015 met 37,5% gedurende vier maanden op de grond dat appellant zich niet heeft gehouden aan de met de adviseur werk gemaakte afspraken. Omdat dit in het afgelopen jaar al eerder is voorgekomen, is de uitkering verlaagd met 37,5% in plaats van 25%, aldus UWV. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard. Appellant voert in hoger beroep aan dat hij op medische gronden niet in staat was om aan de verplichtingen te voldoen. Appellant heeft ter onderbouwing van dit standpunt medische stukken overgelegd. Ook heeft appellant aangevoerd dat voor hem geen passende functies beschikbaar waren, onder meer vanwege zijn leeftijd en medische beperkingen. In het licht van deze omstandigheden is volgens appellant sprake van geen dan wel verminderde verwijtbaarheid. Vanwege de grote financiële gevolgen is de maatregel onevenredig zwaar en moet de maatregel worden gematigd, aldus appellant.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Ter beoordeling ligt voor of UWV terecht de WW-uitkering van appellant bij wijze van maatregel heeft verlaagd met 37,5% gedurende vier maanden op de grond dat appellant zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen, zoals die zijn vastgelegd in het werkplan van 1 oktober 2015. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:452) moet het werkplan worden aangemerkt als een re-integratievisie in de zin van artikel 30a, vierde lid, van de Wet SUWI. Niet in geschil is dat appellant geen van de in het werkplan van 1 oktober 2015 vastgelegde verplichtingen is nagekomen. Dit betekent dat appellant de verplichting, zoals genoemd in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder l, van de WW heeft overtreden. De door appellant aangevoerde omstandigheden bieden geen grond voor het oordeel dat deze overtreding appellant niet of niet volledig is te verwijten. Uit de door appellant overgelegde medische stukken blijkt dat appellant fysieke klachten heeft, waarvoor hij pijnbestrijding krijgt. Er is geen grond voor het oordeel dat appellant vanwege deze klachten niet in staat was om aan de in het werkplan vastgelegde verplichtingen, die fysiek niet belastend zijn, te voldoen. Uit de ter zitting door appellant gegeven toelichting op de beroepsgronden komt naar voren dat appellant niet heeft voldaan aan de in het werkplan vastgelegde verplichtingen, omdat hij zichzelf vanwege zijn medische beperkingen in de relevante periode geen reëel aanbod voor de arbeidsmarkt vond; hij verwachtte bij werkhervatting snel weer te zullen uitvallen of veel te moeten verzuimen. Overwogen wordt dat appellant de eerste dertien weken van ziekte recht op WW-uitkering behield. Dit betekent dat de verplichtingen van de WW tijdens de eerste dertien van ziekte van toepassing bleven en dat appellant aan deze verplichtingen diende te voldoen. Appellant is hierop gewezen bij brief van 28 september 2015, met als onderwerp: ‘afspraakbevestiging aanvraag ziekmelding’. De door appellant aangevoerde beweegredenen om niet aan de in het werkplan van 1 oktober 2015 vastgelegde verplichtingen te voldoen, geven geen aanleiding om geen dan wel verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Het hoger beroep slaagt niet.