Naar boven ↑

Rechtspraak

Maatman juist vastgesteld. Geen sprake van een ‘medische afzakker’ of van ‘niet gerealiseerde toekomstverwachting’.

Appellante is werkzaam als arts-assistent psychiatrie voor 38 uur per week. Op 1 juli 1998 meldt zij zich ziek met klachten door reumatoïde artritis. Per 30 juni 1999 ontvangt appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 procent. De WAO-uitkering eindigt per 1 mei 2000 omdat appellante gedurende 32 uur per week werkzaam is en de mate van arbeidsongeschiktheid met de feitelijke verdiensten uit dat werk minder dan 15 procent bedraagt. Appellante treedt met ingang van 1 oktober 2001 bij Stichting in dienst als arts in opleiding tot psychiater met een arbeidsomvang van 32 uur per week. Met ingang van 1 september 2003 wordt zij voor 32 uur per week als psychiater aangesteld. Op 7 november 2005 meldt appellante zich ziek met een verergering van haar aandoening en psychische klachten. UWV stelt vast dat met ingang van 27 mei 2008 een recht op een WIA-uitkering ontstaat. Vanaf 4 juni 2012 bestaat geen recht meer op een WIA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 35 procent is. Daaraan ligt ten grondslag dat appellante geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk als psychiater, dat zij al geruime tijd voor 24 uur per week verricht. Op basis van de feitelijke verdiensten is het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 22,97 procent. Tussen partijen is enkel in geschil de omvang van de maatgevende functie van psychiater. Volgens appellante moet worden uitgegaan van het loon van een volledig valide psychiater die 38 uur per week werkt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Ten tijde van haar uitval op 7 november 2005 was appellante werkzaam als psychiater voor 32 uur per week. Als uitgangspunt geldt dat voor de vaststelling van de maatman bepalend is de arbeid die appellante laatstelijk voor haar uitval verrichtte. Deze hoofdregel lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een zogeheten medische afzakker of een als gevolg van het intreden van de arbeidsongeschiktheid niet gerealiseerde toekomstverwachting. Aangezien appellante nooit als psychiater met een arbeidsurenomvang van 38 uur per week werkzaam is geweest, is geen sprake van een medische afzakker. Ook het leerstuk van de ‘niet gerealiseerde toekomstverwachting’ ofwel ‘reële toekomstverwachtingen’ speelt geen rol. Op het moment van intreden van de arbeidsongeschiktheid op 7 november 2005 werkte zij bij deze werkgever als psychiater en genoot zij een hoger inkomen per uur dan bij haar indiensttreding. Van een toekomstverwachting die is gefrustreerd door het intreden van de arbeidsongeschiktheid op 7 november 2005 is geen sprake. Het hoger beroep slaagt niet.