Naar boven ↑

Rechtspraak

Naast de objectieve reden, ligt volgens de Raad tevens een subjectieve dringende reden ten grondslag aan het ontslag. Het feit dat betrokkene pas na verloop van vier maanden na de gedraging in kennis gesteld is van het voornemen om strafontslag te verlenen, doet hier niet aan af.

Betrokkene is vanaf 1 juni 2005 werkzaam bij de gemeente [A]. In dat kader is hij beëdigd. Op 13 augustus 2015 belandt betrokkene in een gevecht met de buurman tijdens het uitlaten van hun honden. Dit vormt voor de politie aanleiding om betrokkene mee te nemen naar het politiebureau. Betrokkene brengt een nacht in de cel door. Naar aanleiding van dit incident wordt betrokkene op 6 oktober 2015 door de politierechter veroordeeld tot een werkstraf van 30 uur, te vervangen door 15 dagen hechtenis wegens mishandeling. Tevens moet hij € 100 aan de buurman betalen. Bij besluit van 23 februari 2016 laat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de opsporingsbevoegdheid van betrokkene vervallen. Bij besluit van 7 maart 2016 verleent het college betrokkene primair per 15 maart 2016 oneervol strafontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim en subsidiair, indien en voor zover geoordeeld zou moeten worden dat de primaire ontslaggrond geen stand kan houden, ontslag per 15 maart 2016 wegens het verlies van zijn opsporingsbevoegdheid. Betrokkene vraagt een WW-uitkering aan. Deze uitkering wordt niet betaald omdat betrokkene volgens UWV verwijtbaar werkloos is geworden. Betrokkene stelt bezwaar en beroep in. De rechtbank stelt betrokkene in het gelijk. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het college het ontslag niet onverwijld heeft gegeven. Niet in geschil is dat het college op 6 oktober 2015 op de hoogte is geraakt van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het strafontslag. Hoewel op die datum is geconcludeerd dat het verweten gedrag als zeer ernstig plichtsverzuim is aan te merken, is betrokkene pas na verloop van vier maanden, op 5 februari 2016, in kennis gesteld van het voornemen om strafontslag te verlenen. Een onverwijlde handelwijze had, aldus de rechtbank, meegebracht dat het college betrokkene op of omstreeks 6 oktober 2015 strafontslag had verleend. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat een subjectieve dringende reden voor ontslag ontbreekt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Het gedrag van betrokkene is, ook al heeft het plaatsgevonden in de privésfeer, niet verenigbaar met de functie die betrokkene uitoefende en waarbij hij onder meer werd geacht hondenbezitters te wijzen op hun verplichtingen. Gelet op de ernst van dit gedrag, dat in strafrechtelijke zin is gekwalificeerd als een misdrijf, was er voor het college dan ook aanleiding om het dienstverband met betrokkene te beëindigen. Betrokkene heeft het voorval, dat plaatsvond tijdens zijn vakantie, direct na het einde van de vakantie gemeld bij zijn leidinggevende. Omdat hij daarbij heeft gesteld dat sprake was van noodweer en de werkgever niet in de gelegenheid was om daarnaar een zelfstandig onderzoek te verrichten, heeft het college betrokkene toegelaten tot het werk. Onmiddellijk na de strafrechtelijke veroordeling op 6 oktober 2016 heeft het college betrokkene niet meer toegelaten tot het werk. Vervolgens is die situatie geformaliseerd bij een besluit van 22 oktober 2016 waarbij betrokkene is geschorst. Uit deze reactie van het college blijkt dat het het gebeurde hoog heeft opgenomen en als zeer ernstig heeft gekwalificeerd. Uit de overige beslissingen die door het college zijn genomen, blijkt niet dat van die kwalificatie afstand werd genomen. Met het college en UWV wordt daarom geconcludeerd dat sprake is geweest van een dringende reden die aan de werkloosheid van betrokkene ten grondslag ligt en dat betrokkene daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal het beroep ongegrond worden verklaard. In verband met de werking van artikel 23 van de WW zal UWV wat aan betrokkene aan WW-uitkering is betaald, niet terug kunnen vorderen. Aangezien betrokkene verwijtbaar werkloos is, zal UWV de betaalde WW-uitkering niet op het college kunnen verhalen. Voor zover reeds een dergelijk verhaal heeft plaatsgevonden, zal UWV het verhaalde dienen terug te betalen.