Rechtspraak
Appellante treedt op 1 september 2006 voor 24 uur per week voor onbepaalde tijd in dienst bij werkgeefster. Met ingang van 28 februari 2011 gaat appellante daarnaast voor 8 uur per week een arbeidsovereenkomst aan als vervanger van een collega wegens zwangerschapsverlof voor de duur van dat verlof en uiterlijk tot 3 oktober 2012. Deze overeenkomst wordt met ingang van 1 maart 2012 vervangen door een arbeidsovereenkomst voor 8 uur per week in dezelfde functie als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor de duur van een jaar op grond van tijdelijke financiering. Appellante meldt zich op 20 augustus 2012 ziek. Werkgeefster meldt op het aan het UWV gezonden formulier 'Ziekteaangifte' dat appellante met ingang van 1 maart 2013 voor 8 uur per week ziek uit dienst gaat, omdat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt. UWV heeft aan appellante meegedeeld dat zij geen recht heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar en beroep zijn ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Appellante ontving tot en met 28 februari 2013 in verband met haar ongeschiktheid tot werken wegens ziekte loonbetalingen gebaseerd op een totaal van 32 contracturen voortvloeiend uit een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in combinatie met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De Raad heeft in de uitspraken van 18 februari 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AF5806 en 18 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1234) overwogen dat er geen grond is een splitsing in twee dienstbetrekkingen tussen dezelfde werkgever en werknemer te maken als de werkzaamheden in de extra uren niet wezenlijk verschillen van het werk binnen de contractueel vastgelegde uren en er ook overigens geen verschillende arbeidsvoorwaarden gelden. In onderhavige kwestie is de Raad echter van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om bij de beoordeling van de ZW-aanspraak het bestaan van een tweede dienstbetrekking voor bepaalde tijd naast een eerder tot stand gekomen dienstbetrekking voor onbepaalde tijd aan te nemen. Geen wetsbepaling staat eraan in de weg dat appellante en werkgeefster meerdere naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten konden sluiten. Ook de toepasselijke cao verbiedt zodanige naast elkaar aanwezige arbeidsovereenkomsten niet. Appellante en werkgeefster hebben duidelijk kenbaar gemaakt dat zij aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden. Dat beide arbeidsovereenkomsten voor dezelfde functie waren aangegaan, dat de werkzaamheden niet wezenlijk van elkaar verschilden, en dat in beide overeenkomsten de toepasselijke cao is vermeld, doet aan het bestaan van de zelfstandig naast elkaar aangegane arbeidsovereenkomsten volgens de Raad niet af. UWV heeft ten onrechte de ZW-uitkering geweigerd op de grond dat er geen sprake is van een afzonderlijke dienstbetrekking. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, maar ziet geen mogelijkheden voor een definitieve beslechting van het geschil, omdat er nog geen artikel 19 ZW-beoordeling heeft plaatsgevonden.