Naar boven ↑

Rechtspraak

Bestuurder vordert opheffing van het conservatoir beslag dat door het Pensioenfonds ten laste van hem is gelegd. Het Pensioenfonds meent dat de bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schuld jegens het Pensioenfonds. Het hof is van oordeel dat bestuurder met zijn stellingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door beslaglegger, het Pensioenfonds, gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Uit de jaarrekening over 2005 volgt weliswaar dat de situatie ultimo 2005 niet rooskleurig was, maar daaruit volgt niet dat bestuurder bij het namens Steengoed aangaan van de huurovereenkomst in november 2005 wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen uit die overeenkomst zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met het feit dat de winkel pas in maart 2006 zou worden geopend en dus pas vanaf dat moment duidelijk zou kunnen gaan worden of de winkelformule succesvol zou zijn. Ook heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld dat tussen het Pensioenfonds en Steengoed was afgesproken dat de huurbetalingsverplichtingen van Steengoed pas per 1 maart 2007 zouden ingaan en Steengoed dus nog tijd had haar financiële situatie te verbeteren. Het Pensioenfonds heeft, behoudens de financiële situatie per ultimo 2005, geen andere concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die haar stelling, dat voor bestuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst voorzienbaar was dat Steengoed de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet zou kunnen voldoen, kunnen dragen. Ten slotte overweegt het hof nog dat voldoende aannemelijk is dat de door het Pensioenfonds gestelde selectieve betalingen tijdens de (actieve) bedrijfsvoering door Steengoed geen grond lijken te kunnen vormen voor persoonlijke aansprakelijkheid in de relatie tussen een schuldeiser en een bestuurder. Daarvoor is van belang dat het Pensioenfonds wijst op selectieve betalingen van Steengoed over het jaar 2006, terwijl de huurbetalingsverplichtingen van Steengoed pas daarna, per 1 maart 2007, zouden ingaan. De omstandigheid dat bestuurder (in privé) op 26 juni 2007 een bedrag van € 200.000 heeft overgemaakt naar de bankrekening bij de ING van Steengoed (waardoor de debetstand van die rekening aanzienlijk verminderde), maakt niet dat bestuurder in deze zaak als bestuurder onrechtmatig gedrag kan worden verweten. De stelling van het Pensioenfonds dat [appellant] het fonds in zijn verhaalsmogelijkheden heeft beperkt door Steengoed te ontdoen van verhaalsmogelijkheden door het wegvoeren van winkelvoorraden, is gemotiveerd door bestuurder weersproken. Bestuurder heeft gewezen op het feit dat op de winkelvoorraden eigendomsvoorbehouden rustten. Dit is door het Pensioenfonds niet gemotiveerd bestreden, zodat ook deze grond voor de vordering voorshands ondeugdelijk wordt geacht. Voornoemde beoordeling leidt tot opheffing van het door het Pensioenfonds ten laste van bestuurder gelegde conservatoir derdenbeslag.