Rechtspraak
Werkneemster A is op 1 maart 2003 in dienst getreden bij Ditshuizen Schoonmaakdiensten B.V. (hierna: Ditshuizen). Werkneemsters B en C waren in dienst van Basita Schoonmaakdiensten B.V. Zij waren tot 1 oktober 2006 voor Ditshuizen werkzaam bij de Seeligkazerne in Breda. ISS heeft per 1 oktober 2006 de opdracht verworven tot het schoonmaken van de Seeligkazerne en de Lunettenkazerne. Werknemers A, B en C zijn per 1 oktober 2006 bij ISS in dienst getreden. Op de arbeidsverhoudingen in deze zaak is de CAO in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf van toepassing (hierna: de CAO), welke CAO algemeen verbindend is verklaard. Op grond van deze CAO is, samengevat, een schoonmaakbedrijf dat een project verwerft, verplicht alle medewerkers die tenminste één jaar werkzaam zijn op het betreffende project, een arbeidsovereenkomst aan te bieden, uitgezonderd objectleiders en ambulant objectleiders. In de aan te bieden arbeidsovereenkomst moet rekening worden gehouden met het CAO-loon en andere op de CAO gebaseerde rechten en met het aantal uren per periode. FNV vordert namens werknemers een verklaring voor recht dat sprake is van een overgang van onderneming en dat alle rechten en plichten uit de voorgaande arbeidsovereenkomsten mee over gaan naar de verkrijger (ISS). Centraal staat de vraag of sprake is van een contractuele relatie tussen de afzonderlijke kazernes en ISS, omdat ISS direct met de Staat - en derhalve niet met de kazernes - heeft gecontracteerd. Volgens FNV moet de kazernes worden vereenzelvigd met de Staat.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op basis van via internet eenvoudig toegankelijke informatie vast dat “LFD Breda” een afkorting is van “Lokaal Facilitair Bedrijf Breda”, dat via de “Bedrijfsgroep Facility Services” valt onder het Commando Dienstencentra van het Ministerie van Defensie. Derhalve, waar ISS stelt dat de kazernes zelfstandige onderdelen zijn die in het verleden zelfstandig de schoonmaakwerkzaamheden hebben aanbesteed, moet de kantonrechter constateren dat Ditshuizen indirect wel degelijk met het Ministerie heeft gecontracteerd. Dat sprake is van een zelfstandig onderdeel, in de zin van een zelfstandige juridische entiteit, heeft ISS op geen enkele wijze onderbouwd. Met betrekking tot de contractspartij van Basita constateert de kantonrechter dat ISS de stelling van FNV c.s., dat deze dezelfde is als waarmee ISS heeft gecontracteerd, of daarmee moet worden vereenzelvigd, niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft kunnen weerspreken. Per saldo stelt de kantonrechter vast dat de situatie hier minder sterk afwijkt van de situatie als door het Hof van Justitie in het Temco-arrest berecht, dan ISS wil doen geloven. Nu de kazernes niet kunnen worden gezien als zelfstandige (juridische) entiteiten, moeten deze naar het oordeel van de kantonrechter in het licht van de hier aan de orde zijnde beoordeling met het Ministerie van Defensie worden vereenzelvigd. Daarmee is sprake van achtereenvolgende overeenkomsten die door de vervreemder en de verkrijger zijn gesloten met een en dezelfde (rechts)persoon, te weten de Staat der Nederlanden. In dit verband mag niet voorbij worden gegaan aan het feit dat het Hof van Justitie een ruime interpretatie aan het begrip “overgang van onderneming” heeft gegeven onder expliciete verwijzing naar de beschermingsgedachte die aan de richtlijn ten grondslag ligt. Een ruime uitleg van de vraag wie opdrachtgever is en daarmee al dan niet kan worden vereenzelvigd ligt dan ook eerder in de rede dan een enge.
De kantonrechter komt tot de slotsom dat het verweer dat geen sprake is van een “overgang krachtens overeenkomst” als bedoeld in de artikelen 7:662 BW e.v. en/of de richtlijn, moet worden verworpen.
De kantonrechter oordeelt dat sprake is van een overgang van ondernemign in de zin van artikel 7:662 BW. Dit brengt met zich dat alle rechten en plichten mee over gaan, ook wanneer onderdelen daarvan boven de CAO-verplichtingen zouden uitstijgen. Het Hof van Justitie heeft in de arresten Daddy's Dance Hall (10 februari 1988, NJ 1990, 423) en Martin/SBU (6 november 2003, JAR 2003, 297) geoordeeld dat het doel van de richtlijn is het behoud te verzekeren van de uit een arbeidsovereenkomst voortvloeiende rechten, alsmede dat deze bescherming van openbare orde is. Nu niet is gebleken van een wijzing ex artikel 7:613 of 7:611 BW, worden de vorderingen van werknemers (FNV) toegewezen.