Naar boven ↑

Rechtspraak

In het tussenarrest is eerst aan werknemer en vervolgens aan Regiotaxi opgedragen zich nader uit te laten over de vraag of Regiotaxi, uit hoofde van haar verplichting zich als een goed werkgever ex artikel 7:611 BW te gedragen, voldaan heeft aan haar verplichting zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemer. Hierbij dienden de door de Hoge Raad in het arrest van 1 februari 2008 (JAR 2008, 57) aangeduide omstandigheden te worden betrokken. Werknemer heeft gesteld dat de uitkering van de collectieve ongevallenverzekering niet is aan te merken als een behoorlijke verzekering. Het bedrag staat in schril contrast ten opzichte van de door hem geleden en nog te lijden schade. Regiotaxi heeft in haar antwoordakte (opnieuw) gesteld dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen door in overeenstemming met de CAO een collectieve ongevallenverzekering af te sluiten, op grond waarvan werknemer voornoemde bedragen heeft ontvangen. De CAO was destijds een richtsnoer en het afsluiten van een aanvullende ongevallen- of inzittendenverzekering was toen niet mogelijk bij haar eigen verzekeraar (Delta Lloyd) en bij Nationale Nederlanden in geval van taxivervoer. Dit was dus bij de grote verzekeringsmaatschappijen ook niet mogelijk en dit weerspiegelt derhalve de destijds (in 1999) heersende maatschappelijke opvattingen hieromtrent. Bovendien zouden de premies van een aanvullende verzekering financieel niet op te brengen zijn voor een klein familiebedrijf als Regiotaxi dat in 1998, met ongeveer 35 à 40 oproepkrachten en vier vaste personeelsleden, een verlies had geleden van NLG 92.313,- (€ 41.889,81).

Het hof oordeelt als volgt. Of de door Regiotaxi in 1999 getroffen verzekering van werknemer, gelet op alle omstandigheden van het geval, een behoorlijke verzekering was, staat nog niet vast. Het hof acht op dit punt deskundigenonderzoek noodzakelijk. Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:

  • Wat waren ten tijde van het ongeval (op 5 september 1999) de mogelijkheden voor Regiotaxi als taxionderneming om zich ten behoeve van de in haar dienst werkzame taxichauffeurs te verzekeren tegen het risico op letselschade (waaronder begrepen gevolgschade), overige materiële en immateriële schade van die taxichauffeurs als gevolg van een verkeersongeval aan de taxichauffeur als bestuurder overkomen tijdens het uitvoeren van de taxiritten?
  • Wat kunt u meedelen over de beschikbaarheid van deze verzekeringen in 1999? Het hof acht het daarbij van belang te vernemen of de genoemde verzekeringen behoorden tot de in het algemeen (via assurantietussenpersonen of rechtstreeks) door in Nederland actieve verzekeringsmaatschappijen volgens min of meer standaard voorwaarden aangeboden verzekeringen.
  • Tegen welke premies konden de onder A. bedoelde verzekeringen door Regiotaxi worden verkregen? Maakt het voor de premiehoogte verschil indien de betrokken chauffeur in deeltijd werkzaam was, en zo ja, welk verschil?
  • Maakt het voor de beantwoording van de hiervoor gestelde vragen nog verschil dat Regiotaxi reeds een op grond van de CAO voor het taxivervoer voorgeschreven collectieve ongevallenverzekering voor haar chauffeurs had afgesloten? Het hof wenst met deze vraag in feite te vernemen of een aanvullende dekking op die verzekering mogelijk was, en zo ja, tegen welke premie en met welke dekking?
  • Hebt u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
  • Volgt aanhouding van de zaak.