Rechtspraak
Arriva heeft de concessies Brabant-Oost en HWGO (Hoekse Waard Goeree Overflakkee) per 1 januari 2007, respectievelijk per 1 januari 2008 overgenomen van de vervoerders BBA, respectievelijk Connexxion. Zowel BBA en Connexxion als Arriva vallen -voor zover in deze zaak relevant- onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde CAO Openbaar vervoer 2007. Op grond van de binnen die bedrijven geldende regelingen kon het personeel van BBA en Connexxion aanspraak maken op uitbetaling van een gemiddelde onregelmatigheidstoeslag en toeslag voor gebroken diensten (OT/GD). Na de overgang van voornoemde concessies heeft Arriva deze bedrijfsregelingen ten aanzien van de met de concessies van BBA en Connexxion overgekomen werknemers voortgezet. Arriva heeft het voornemen bekend gemaakt om de gemiddelde OT/GD per medio december 2008 (concessie Brabant-Oost), respectievelijk per 1 januari 2009 (concessie HWGO) om te zetten in een individuele OT/GD. Arriva heeft omtrent dit voornemen overleg gevoerd met de ondernemingsraad, welke haar instemming met dit voorstel schriftelijk kenbaar heeft gemaakt. FNV heeft zich op het standpunt gesteld dat de OT/GD een arbeidsvoorwaarde is, die krachtens 38 lid 1 sub b Wpv van rechtswege op Arriva zijn overgegaan. Deze arbeidsvoorwaarde kan niet zomaar eenzijdig worden gewijzigd. Voor zover artikel 29 lid 3 CAO Openbaar vervoer wijziging van deze regeling toestaat, dient deze bepaling te worden opgevat als een eenzijdig wijzigingsbeding. In dat geval ontbreekt thans een ‘zwaarwichtig belang’ aan de zijde van Arriva. De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat Arriva de gemiddelde OT/GD na de overgang van de concessies ten aanzien van de werknemers die het betreft, heeft geëerbiedigd. Arriva wil de gemiddelde OT/GD thans echter beëindigen en overgaan tot toepassing van een individuele OT/GD, gelijk ook in de rest van haar onderneming (overwegend) het geval is. Of zulks toelaatbaar is, dient in de eerste plaats te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of artikel 29 lid 3 van de CAO hieraan in de weg staat. Geoordeeld wordt dat FNV het uitzonderingskarakter van artikel 29 lid 3 CAO miskent. Deze bepaling geeft de werkgever namelijk de bevoegdheid om in overleg met de ondernemingsraad ertoe te besluiten dat wordt afgeweken van de in de artikelen 33 en 34 van de CAO neergelegde hoofdregel dat de toelagen voor onregelmatige arbeid respectievelijk voor gebroken diensten op individuele basis worden berekend en uitbetaald. Mutatis mutandis heeft het beëindigen van de werkingsduur van een op voormelde bevoegdheid gebaseerd werkgeversbesluit (slechts) tot gevolg dat de ondernemer terugkeert naar de in de CAO vastgelegde hoofdregel, ofwel berekening van de onregelmatigheidstoeslag en de toeslag voor gebroken diensten op individuele basis. Naar het oordeel van de kantonrechter staat artikel 29 lid 3 CAO er dan ook niet aan in de weg dat een werkgever ertoe besluit niet langer gebruik te maken van zijn bevoegdheid af te wijken van de in de CAO opgenomen hoofdregel dat de toeslagen voor onregelmatige en gebroken diensten worden gemiddeld. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat Arriva door stopzetting van de individuele OT/GD niet in strijd met het bepaalde in artikel 38 lid 1 sub b Wpv handelt, aangezien Arriva door aldus te besluiten gebruik maakt van de rechten en verplichtingen die aan haar tegelijk met de concessies Brabant-Oost en HWGO zijn overgedragen. Anders gezegd: omdat uit de CAO voortvloeit dat BBA en Connexxion hadden kunnen terugkeren van hun besluit om de onregelmatigheidstoeslag en de toeslag voor gebroken diensten te middelen, is Arriva hiertoe evenzeer gerechtigd.
Volgt afwijzing vordering FNV.