Naar boven ↑

Rechtspraak

Arbeidsprocesrecht, wijzigt de relatieve bevoegdheid rechter bij detachering van werknemer in het kader van re-integratie in het tweede spoor? ontbindingsverzoek

Tjongerschans verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer. Werknemer stelt zich op het standpunt dat de kantontrechter niet bevoegd is, omdat hij zijn werkzaamheden op detacheringsbasis gewoonlijk verricht te Hoorn en niet in Friesland woonachtig is. Tjongerschans stelt zich op het standpunt dat de detachering plaatsvindt in het kader van re-integratie in het tweede spoor. Volgens Tjongerschans brengt dit niet met zich dat de relatieve bevoegdheid van de rechter zou moeten veranderen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen staat niet ter discussie dat werknemer in dienst is bij Tjongerschans, maar sinds juni 2006 op detacheringsbasis feitelijk en onafgebroken slechts werkzaam is in het Westfriesgasthuis te Hoorn. Partijen twisten over de vraag of werknemer arbeidsongeschikt is en of de detachering in Hoorn moet worden beschouwd als re-integratie door middel van inschakeling in het bedrijf van een andere werkgever. De kantonrechter kan het standpunt van Tjongerschans, dat het niet de bedoeling kan zijn dat als gevolg van tewerkstelling elders in het kader van re-integratie uit arbeidsongeschiktheid, een wijziging van de relatief bevoegde kantonrechter zou plaatsvinden, onderschrijven. Deze consequentie verdraagt zich naar het oordeel van de kantonrechter niet met het middel van re-integratie door middel van een dergelijke tewerkstelling elders terwijl het dienstverband met de werkgever gehandhaafd blijft, waarbij er nog op kan worden gewezen dat het aanvaarden van passende arbeid elders ingevolge het bepaalde in artikel 7:658a lid 1 BW ook geen wijziging van de rechtspositie van de betrokken werknemer met zich meebrengt. Dat de bepaling in artikel 100 Rv beoogt partijen een forum om te procederen te bieden in de nabijheid van de plaats van de arbeid, doet daar ook niet aan af. De kantonrechter stelt echter vast dat werknemer de gemotiveerde stelling van Tjongerschans, inhoudende dat hij wel arbeidsongeschikt is, eveneens gemotiveerd en door middel van het overleggen van stukken heeft betwist. De kantonrechter is op grond hiervan van oordeel dat hij niet kan vaststellen of er sprake is van arbeidsongeschiktheid en tewerkstelling in Hoorn in verband daarmee. Dan resteert de vaststelling dat de situatie nu zo is dat de arbeid door werknemer gewoonlijk slechts wordt verricht in Hoorn en dat op grond daarvan volgens het bepaalde in artikel 100 Rv de kantonrechter te Hoorn, en niet de kantonrechter te Heerenveen, bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek. De toevoeging in artikel 100 Rv op grond waarvan de kantonrechter bevoegd is in de plaats waar de arbeid laatstelijk gewoonlijk werd verricht is naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval niet relevant, omdat het daar betreft de situatie waarbij geen arbeid meer wordt verricht.

Volgt verwijzing naar de Kantonrechter Hoorn.