Naar boven ↑

Rechtspraak

Geen grensoverschrijdende overgang van onderneming na toetsing Klarenberg-criteria en Widerspruchrecht

Duitse werknemer is op 1 januari 2007 in dienst getreden van Inrofa BV, voorheen genaamd Zincline Building Products International BV (hierna ZBPI). Per 1 of 13 juli 2007 is ZBPI overgegaan naar het Nederlandse Zincline Building Products BV. Werknemer stelt zich op het standpunt dat sprake is van een overgang van onderneming van Inrofa BV naar Zincline Building Products BV en vordert loon alsmede gefixeerde schadevergoeding vanwege het feit dat werknemer zelf ontslag heeft genomen per november 2007 door het uitblijven van loonbetalingen. Voor zover geen sprake is van overgang van onderneming vordert werknemer loon van Inrofa BV, omdat hij nog steeds bij Inrofa in dienst zou zijn gebleven tot einde arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 19 EEX-Verordening bevoegd. Op de arbeidsovereenkomst is Duits recht van toepassing (art.l 6 lid 2 sub a van het EVO-verdrag). Het lijkt voorshands buiten twijfel dat de gestelde overdracht van de onderneming van Inrofa aan Zincline wordt beheerst door Nederlands recht. Zo al sprake is van een geval met internationale verknoping is van een rechtskeuze niet gebleken en is de verknoping met Nederland (art.l 4 EVO-verdrag) als land waar de kenmerkende prestatie, de overdracht, moet worden verricht, het sterkst. De vraag of sprake is van een overgang van onderneming wordt echter beheerst door het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst (zie ook Kantongerecht Eindhoven 9 september 2008, JAR 2008/271, LJN BF0793). Anders dan het Nederlandse recht, kent het Duitse recht de figuur van Widerspruchrecht. Een werknemer kan voor of binnen een maand na de overgang kenbaar maken of hij al dan niet mee overgaat naar de verkrijger. Indien werknemer in casu van dit Widerspruchrecht gebruik heeft gemaakt, was hij nog in dienst van Inrofa BV. De kantonrechter stelt partijen in de gelegenheid zich hieromtrent nader uit te laten.

Wat de overgang van onderneming betreft, oordeelt de kantonrechter als volgt. In het licht van Klarenberg c. Ferotron (HvJ EG 12 februari 2009, LJN BH3637) is de kantonrechter van oordeel dat zodra Zincline in het kader van het in confesso zijnde voornemen tot overname van de activiteiten van Inrofa (onder de naam ZBPI) alle productiefactoren van ZBPI kon gaan gebruiken of daadwerkelijk als zodanig heeft gebruikt, een overgang van onderneming aan de orde is. De kantonrechter kan alleen werknemer als productiefactor (‘arbeid’) ontwaren, dus er zal moeten worden gesteld (en bij betwisting vastgesteld) dat deze beschikbaar en bereid was voor Zincline te gaan werken ter voortzetting van de activiteiten van Inrofa maar dan onder de vlag van Zincline. Met het overhandigen van bedrijfsgegevens als geschetst is naar het oordeel van de kantonrechter nog geen overgang van onderneming bewerkstelligd. Dit is slechts anders indien vervolgens werknemer voor Zincline met de gegevens ter voorzetting van de activiteit van Inrofa (als ZBPI) verder aan de slag is gegaan. Dit laatste is niet komen vast te staan. Voorts blijkt dat werknemer na 1 of 13 juli 2007 voor Inrofa BV werkzaamheden is blijven verrichten, zodat - voor zover dit al niet als Widerspruchung moet worden beschouwd - geen sprake is van overgang van onderneming.

De vorderingen van werknemer jegens Zincline dienen derhalve te worden afgewezen. Werknemer is nog steeds in dienst van Inrofa BV. Partijen worden in gelegenheid gesteld hun standpunten ter zake aan te passen. Volgt aanhouding van de zaak (voor eindvonnis zie AR 2009-750).