Naar boven ↑

Rechtspraak

Aard van de ontbindingsprocedure leent zich niet voor onderzoek B-factor. Fictieve opzegtermijn dient niet voor rekening werkgever te komen

Werknemer is in dienst van verzoekers voor het verrichten van bos- en landarbeid. Omdat verzoekers recentelijk een groot deel van het landgoed hebben verkocht is er geen serieuze werktaak meer voor werknemer. Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. Verzoekers zijn bereid een vergoeding C=1 te betalen. Partijen verschillen echter van mening omtrent de B-factor. Werknemer stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter rekening dient te houden met de inmiddels door hem gestarte bodemprocedure inzake de toepasselijkheid van een veel hoger cao-salaris. Voorts verzoekt werknemer dat bij het toekennen van de vergoeding rekening wordt gehouden met de fictieve opzegtermijn. Verzoekers betwisten dat zij in strijd met de cao een te laag loon hebben betaald.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden onder toekenning van een vergoeding waarbij de C-factor op 1 wordt gesteld. Terzake van het geschilpunt over de hoogte van het salaris, merkt de kantonrechter op dat de aard van de ontbindingsprocedure zich niet leent om de zaak (langdurig) aan te houden. Er is voorts geen reden om rekening te houden met de fictieve opzegtermijn. Artikel 16 WW geldt voor de werknemer en er bestaat geen enkele reden om de gevolgen daarvan af te wentelen op de werkgever.

Volgt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een vergoeding van € 21.500.