Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Leeuwarden), 15 december 2010
ECLI:NL:RBLEE:2010:BO9514
werknemer/Wits Groep BV
Per 1 januari 1978 is werknemer deelnemer geworden in de pensioenregeling van Wits. De pensioenregeling van werknemer was onderdeel van diens arbeidsovereenkomst met Wits. Wits heeft met ingang van 1 januari 1996 een nieuw pensioenreglement gesloten. Werknemer legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij schade heeft geleden door de wijziging van de pensioenregeling en vordert schadevergoeding. Werknemer voert aan dat Wits primair aansprakelijk is voor de schade op grond van schending van het goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Subsidiair is Wits voor genoemde schade aansprakelijk op grond van dwaling. Werknemer stelt ten slotte dat hij pas bekend is geworden met de hoogte van de schade, toen Mandema : Partners op 28 september 2004 haar advies gaf. Vervolgens heeft werknemer de verjaring van de schadevergoedingsvordering gestuit bij brief van 9 september 2008.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Voor zover de vordering van werknemer gegrond is op dwaling, behoeft deze grondslag geen inhoudelijke bespreking. Daartoe overweegt de kantonrechter dat een onder invloed van dwaling tot stand gekomen overeenkomst weliswaar in beginsel vernietigbaar is, maar een tot vernietiging van de nieuwe pensioenregeling strekkende vordering is door werknemer niet ingesteld. Werknemer heeft voorts gesteld dat Wits tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als goed werkgeefster, door na te laten om mede te delen dat er onder de nieuwe pensioenregeling geen sprake is van pensioenopbouw over de periode vanaf de VUT-datum tot aan de pensioendatum. In een geval als het onderhavige, waarin vergoeding van schade wordt gevorderd als gevolg van onvolledige inlichtingen, moet degene die stelt schade te hebben geleden, aannemelijk maken dat hij, indien goed voorgelicht, geen schade zou hebben geleden. Daarin is werknemer naar het oordeel van de kantonrechter niet geslaagd. Indien er veronderstellenderwijs van uitgegaan wordt dat werkgever wél de door hem gestelde schade zou hebben geleden, dan heeft naar het oordeel van de kantonrechter het volgende te gelden. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Werknemer is in ieder geval op of omstreeks 29 mei 2002 bekend geworden met de schade. De verjaringstermijn van vijf jaar is derhalve op of omstreeks 29 mei 2002 aangevangen. Uitgaande van deze verjaringstermijn, constateert de kantonrechter dat niet gebleken is dat er in de periode van vijf jaar na de datum van 29 mei 2002 door werknemer stuitingshandelingen hebben plaatsgevonden, zodat een eventuele vordering tot schadevergoeding op of omstreeks 29 mei 2007 is verjaard. De brief van de advocaat van werknemer van 9 september 2008 kon de verjaring dus niet meer stuiten.
Volgt afwijzing vorder werknemer.