Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland, 26 januari 2011
ECLI:NL:RBUTR:2011:BP2280
werkneemster/Mediq Apotheken Nederland BV
Werkneemster vordert van Mediq Apotheken Nederland achterstallig loon wegens onbetaald gebleven toeslagen voor de door haar vanaf 2003 tot het einde van het dienstverband – per 1 juni 2008 – gedraaide aanwezigheidsdiensten. Voor de berekening van het tegoed beroept zij zich op de achtereenvolgende regelingen 'Dienstcompensatie' die haar werkgeefster heeft gehanteerd en op hetgeen in de toepasselijke CAO Apotheken daarover is bepaald. Zij verwijst naar rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, onder meer naar het Jaeger-arrest van 9 september 2003 (JAR 2003/226). Mediq Apotheken Nederland stelt zich op het standpunt dat zij niet de contractuele wederpartij van de arbeidsovereenkomst is. Mediq Apotheken Nederland bestrijdt de vordering ook ten gronde. Een deel daarvan is verjaard. De vergoeding voor aanwezigheidsdiensten is aan werkneemster overeenkomstig de (standaard-)CAO Apotheken betaald. Met Europese regelgeving komt de cao niet in strijd, omdat aanwezigheidsdiensten anders (en minder) mogen worden beloond dan gewone arbeidstijd.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op werkneemster rust een onderzoeksplicht indien onduidelijkheid bestaat over wie haar werkgever is. In casu had werkneemster de Kamer van Koophandel kunnen raadplegen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Dat bij de overgang van haar oude werkgever naar Mediq Apotheken BV geen nieuwe arbeidsovereenkomst is opgesteld conform artikel 7:655 BW doet hieraan niet af.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter het volgende. Voor zover zou komen vast te staan dat van een onjuiste toepassing van de toepasselijke (cao-)bepalingen over de aanwezigheidsdiensten geen sprake is geweest, wijst de kantonrechter erop dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de Vorel-zaak (11 januari 2007, JAR 2008/92) heeft uitgemaakt dat niet is uitgesloten dat voor de vergoeding van de werknemer voor de wachtdienst die hij op zijn werkplek verricht, de perioden tijdens welke geen daadwerkelijke arbeid wordt verricht en die waarin dat niet zo is, op verschillende wijze in aanmerking worden genomen. Het komt daarbij aan op de vraag of een dergelijke regeling integraal het nuttig effect waarborgt van de rechten die door de betreffende Europese richtlijnen aan werknemers zijn verleend om hun gezondheid en veiligheid doeltreffend te beschermen.
Volgt afwijzing vordering werkneemster.