Naar boven ↑

Rechtspraak

KCA Deutag Nederland BV/werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 januari 2011
ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4897

KCA Deutag Nederland BV/werknemer

Werkgever niet aansprakelijk voor schade ontstaan bij voorganger wegens ontbreken van aansprakelijkheid krachtens Duits recht. Toepasselijk recht aan de hand van Mackay II. Omkeringsregel in casu niet van toepassing. Causaal verband

Werknemer is in dienst van KCA. Op grond van artikel 1.4 geldt de diensttijd bij DTA als diensttijd van KCA. Werknemer vordert thans schadevergoeding wegens rugletsel welke hij tijdens werkzaamheden voor DTA heeft opgelopen. KCA stelt zich op het standpunt dat op de arbeidsovereenkomst tussen DTA en werknemer Duits recht van toepassing is en dat naar Duits recht geen sprake is van werkgeversaansprakelijkheid, zodat ook KCA op grond van artikel 1.4 noch artikel 7:662 BW aansprakelijk kan zijn voor de schade van werknemer.

Het hof oordeelt als volgt. Omdat werknemer ruimschoots vóór 1 september 1991, de datum waarop het EG-Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980, Trb. 1980 nr. 156 (hierna: het EVO) voor Nederland in werking is getreden, bij DTA in dienst is getreden, wordt de vraag welk recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en DTA niet beheerst door het EVO. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 1973, NJ 1973, 400 (Mackay II) gelden bij gebreke van een rechtskeuze (voor zover van belang) de volgende verwijzingsregels:

a. als de arbeidsprestatie binnen één land wordt verricht, is het recht van dat land van toepassing;

b. als het arbeidsterrein van de werknemer meer dan één land bestrijkt, is van toepassing het recht van het land waar de werknemer volgens de arbeidsovereenkomst zijn centrale standplaats heeft;

c. als er noch een plaats van arbeidsverrichting noch een centrale standplaats aanwezig is, wordt de arbeidsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar de werkgever is gevestigd;

d. de regels a tot en met c gelden niet indien bijzondere omstandigheden bestaan die naar het recht van een ander land verwijzen.

In casu zijn de subs a en b niet van toepassing, zodat op grond van sub c Duits recht van toepassing is. Het hof overweegt in dit verband dat tegenover de door werknemer aangevoerde omstandigheid dat zijn salaris in guldens werd betaald, de omstandigheid staat dat voor werknemer in Duitsland premies werden afgedragen krachtens de sociale werknemersverzekeringen. In Duitsland is de werkgeversaansprakelijkheid niet gebaseerd op foutaansprakelijkheid, maar op een 'no-fault vergoedingssysteem'. Duitsland kent een wettelijk verplichte ongevallenverzekering voor arbeidsongevallen en beroepsziekten. De premies worden door de werkgever betaald, waar tegenover staat dat diens aansprakelijkheid voor arbeidsongevallen en beroepsziekten nagenoeg is uitgesloten, behoudens in gevallen van grove schuld of grove nalatigheid van de werkgever of wanneer sprake is van een niet erkende beroepsziekte. De uitvoering van de regeling, die is neergelegd in het Sozialgesetzbuch, berust bij de zogenaamde 'Berufsgenossenschaften'. Het staat niet ter discussie dat werknemer een uitkering op grond van deze regeling ontvangt. Nu werknemer niet heeft gesteld dat bij DTA sprake is geweest van grove schuld of grove nalatigheid, heeft werknemer geen aanspraak op schadevergoeding jegens DTA. Dat betekent dat een dergelijke aanspraak ook niet is overgegaan op KCA.

Vanaf 1996 is werknemer evenwel door DTA bij KCA gedetacheerd geweest, zodat vanaf die datum aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW kan worden gefundeerd (artikel 7:658 lid 4 BW was nog niet in werking getreden). Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast geldt dat hetgeen in de rechtspraak is aanvaard ten aanzien van stelplicht en bewijslast in een geding op de voet van artikel 7A:1638x BW (oud) overeenkomstige toepassing vindt (vgl. HR 15 juni 1990, NJ 1990, 716 en HR 25 juni 1982, NJ 1983, 151). Werknemer beroept zich in dit verband op de zogenoemde omkeringsregel. Het hof oordeelt dat deze regel moet worden beschouwd als een zuivere omkeringsregel welke ook van toepassing is op gevaarlijke werkomstandigheden (HR 9 januari 2009, LJN BF8875, JAR 2009/58). Wanneer deze regel wordt toegepast op de vordering van werknemer op KCA betekent dit dat hij dient te stellen, en zonodig te bewijzen, dat hij gedurende zijn dienstverband bij KCA (de periode van detachering daaronder begrepen) is blootgesteld aan voor zijn gezondheid belastende werkomstandigheden en dat hij stelt en aannemelijk maakt dat die blootstelling zijn gezondheidsklachten kan hebben veroorzaakt. Wanneer tevens vaststaat dat KCA in haar zorgplicht is tekortgeschoten, kan van het bestaan van causaal verband tussen de gezondheidsklachten van werknemer en het werk worden uitgegaan en dient KCA te bewijzen dat geen causaal verband tussen beide bestaat. Naar het oordeel van het hof heeft werknemer, gelet op het rapport van prof. Stam en op het tijdstip waarop de rug- en nekklachten zich begonnen te manifesteren, niet aannemelijk gemaakt dat de rug- en nekklachten kunnen zijn ontstaan of zijn verergerd door zijn vanaf 1 oktober 1996 voor KCA verrichte werkzaamheden. De slotsom is dat voor geen van de klachten van werknemer aan de vereisten voor de toepasselijkheid van de bijzondere bewijsregel is voldaan. Dat betekent dat op werknemer de bewijslast rust van zijn stelling dat deze klachten door zijn werkzaamheden voor KCA zijn ontstaan. Nu KCA in het geheel niet aansprakelijk is, kan zij ook niet op grond van artikel 6:99 BW aansprakelijk zijn voor schade ontstaan bij DTA.