Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 1 februari 2011
ECLI:NL:GHSHE:2011:BP6666
Crescendo Investment Group/werknemer
Werknemer is op 1 april 1999 in dienst getreden van (een rechtsvoorganger van) Crescendo. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van Hoofd Financiële Administratie. In de arbeidsovereenkomst van werknemer is een geheimhoudingsbeding opgenomen. Werknemer is op 17 mei 2005 op non-actief gesteld omdat volgens Crescendo medio mei 2005 enkele onregelmatigheden in het handelen van werknemer waren gebleken. Werknemer zou vanaf medio 2005 werkzaamheden hebben verricht voor Z, de voormalige oprichter van Crescendo. Crescendo betoogt dat werknemer vertrouwelijke informatie die hij tijdens zijn dienstverband met Crescendo en betreffende de beëindiging van de samenwerking tussen Y en Z (oprichters Crescendo) heeft verkregen, naar buiten heeft gebracht en thans nog brengt door deze – onder meer – aan Z te verstrekken. Crescendo stelt zich op het standpunt dat werknemer het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst, alsmede het beding uit de beëindigingsovereenkomst tussen Y en Z heeft overtreden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar. Volgens de kantonrechter heeft Crescendo onvoldoende bewijs geleverd dat werknemer het beding heeft overtreden. Tegen dit oordeel keert Crescendo zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof verwerpt allereerst de stelling van werknemer dat Crescendo geen beroep kan doen op de geheimhoudingsverklaring nu deze alleen jegens Y te gelden heeft. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat werknemer de betreffende verklaring heeft ondertekend in zijn hoedanigheid van werknemer van Crescendo en vanwege zijn betrokkenheid bij de ontvlechting van de samenwerking tussen Y en Z. In de verklaring wordt de Crescendo Groep ook met zoveel woorden genoemd. Gelet op deze omstandigheden heeft werknemer naar het oordeel van het hof moeten begrijpen dat hij zich met deze geheimhoudingsverklaring ook tegenover Crescendo verbond. Het hof is evenwel van oordeel dat niet is komen vast te staan dat werknemer degene is geweest die de betreffende stukken (e-mails en transcripten van telefoongesprekken) aan Z heeft gegeven. Naar het oordeel van het hof leidt de enkele omstandigheid dat werknemer vanaf 2005 werkzaamheden voor Z heeft verricht niet vanzelfsprekend tot de conclusie dat hij in strijd met zijn geheimhoudingsplichten heeft gehandeld. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is komen vast te staan dat werknemer zijn geheimhoudingsplichten heeft geschonden. Het hof ziet geen reden om in afwijking van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast om te keren of om Crescendo vooralsnog in het bewijs geslaagd te achten en werknemer met het tegenbewijs te belasten.