Rechtspraak
Rechtbank Gelderland, 11 februari 2011
ECLI:NL:RBARN:2011:BP6097
KSM Koel- en Smeermiddelen BV/werknemer
Werknemer is sinds 2001 in dienst van KSM (onderdeel van Shell), een bedrijf dat zich bezighoudt met 'koelsmeermiddelen voor de metaalindustrie'. In de arbeidsovereenkomst van 2004 zijn partijen een concurrentie- en geheimhoudingsbeding overeengekomen. In 2006 heeft werknemer zijn functie van servicemedewerker neergelegd en is hij begonnen als junior accountmanager. In 2007 is werknemer van junior accountmanager naar accountmanager bevorderd. Werknemer is – nadat KSM een versobering van arbeidsvoorwaarden had aangekondigd – per 1 januari 2011 in dienst getreden bij BP Europa SE – BP Nederland in de functie van Sales Engineer op de afdeling ILS. Thans vordert KSM naleving van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding. Werknemer stelt zich op het standpunt dat het concurrentiebeding in 2004 niet rechtsgeldig is overeengekomen omdat er een verzwaarde informatieplicht op KSM rustte nu in de eerste overeenkomst geen concurrentiebeding stond opgenomen. Voorts zou sprake zijn van een zwaarderdrukkkencriterium.
De voorzieningenrechter oordeelt evenwel als volgt. Werknemer beroept zich erop dat de arbeidsovereenkomst van 2004 een verslechtering van zijn arbeidsvoorwaarden inhield doordat er een non-concurrentiebeding in is opgenomen dat voordien niet tussen partijen was overeengekomen. In zijn visie gelden daarom voor het rechtsgeldig overeenkomen daarvan de verscherpte eisen die in HR 12 februari 2010, RvdW 2010, 297 zijn geformuleerd. Dit standpunt wordt verworpen. Werknemer heeft in 2004 een schriftelijke arbeidsovereenkomst waarin het non-concurrentiebeding is opgenomen ondertekend. Daarmee is aan de eisen die artikel 7:653 lid 1 BW stelt voor de rechtsgeldigheid op dit punt, zoals die in HR 28 maart 2008, NJ 2008, 503 zijn toegelicht en uitgewerkt, voldaan. Er is geen grond om aan te nemen dat de verdergaande eisen die in HR 12 februari 2010, RvdW 2010, 297 zijn verwoord voor het geval van verslechtering van arbeidsvoorwaarden ook voor het overeenkomen van een non-concurrentiebeding in een geval als dit gelden. In dat arrest ging het niet om een non-concurrentiebeding maar om een verslechtering van financiële voorwaarden. Bovendien geldt voor het aangaan van een non-concurrentiebeding al de bijzondere regel van artikel 7:653 lid 1 BW, zoals uitgewerkt in HR 28 maart 2008, NJ 2008, 503, waarin de schriftelijkheidseis als waarborg geldt dat de werknemer de consequenties van het aangaan van het beding goed overweegt. Het verdraagt zich niet goed met de bepaling van artikel 7:653 lid 1 BW om aan het aangaan van een non-concurrentiebeding tijdens de arbeidsovereenkomst andere eisen te stellen dan bij het begin van de arbeidsovereenkomst.
Voor zover al sprake is van een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding, is onvoldoende aannemelijk geworden dat daardoor het beding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Evenmin is er aanleiding het beding geheel te schorsen op grond van lid 2. KSM heeft alle belang bij handhaving van het concurrentiebeding, zeker nu sprake is van een zeer gedetailleerde en specialistische markt met slechts enkele spelers.
De vorderingen inzake het geheimhoudingsbeding worden afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat werknemer dit beding zou hebben overtreden.