Rechtspraak
Ex-VNU Werknemers c.s./Wegener c.s.
Op 14 maart 2000 is de dagbladengroep van VNU overgenomen door Wegener c.s. Toentertijd zijn afspraken gemaakt over de arbeidsvoorwaarden van de over te nemen VNU-werknemers. Een van de arbeidsvoorwaarden die deel uitmaakte van de arbeidsovereenkomsten met de VNU-werknemers is de op 3 december 1997 gewijzigde winstdelingsregeling (WD-regeling). In artikel 3 WD-regeling is bepaald dat het voor winstuitkering beschikbare bedrag met ingang van 1 januari 1997 12,5% van het bedrijfsresultaat bedraagt zoals gedefinieerd in artikel 1. In artikel 11 WD-regeling is opgenomen dat deze met instemming van de COR tot stand is gekomen en wijziging daarvan na tussenkomst van de COR mogelijk is. De raad van bestuur van Wegener is met de groepsondernemingsraad VNU Dagbladengroep op 6 september 2000 overeengekomen dat ingeval de winst van Wegener onverhoopt een zodanige verslechtering te zien geeft dat drastische saneringsmaatregelen onvermijdelijk zijn, de garantiebepaling ‘dat de WD-regeling zal worden nagekomen’ wederom onderwerp van overleg zal zijn met de centrale ondernemingsraad van Wegener. Deze regeling is tevens opgenomen in het Sociaal Plan 2000. Naast een aantal andere (bezuinigings)maatregelen hebben Wegener c.s., nadat de COR daarmee op 22 november 2002 had ingestemd, op diezelfde dag aan de oud-VNU-medewerkers het besluit kenbaar gemaakt de vaste uitkering van 12,5% met terugwerkende kracht (vanaf begin 2002) te zullen verlagen. De nieuwe regeling komt erop neer dat de oud-VNU’ers een basisuitkering van 8,3% zullen ontvangen en een van het bedrijfsresultaat afhankelijke variabele uitkering tot maximaal 12,5%. Dit heeft ertoe geleid dat aan die medewerkers vanaf het jaar 2002 een bedrag van 8,3% (‘een zogenaamde dertiende maand’) over hun brutojaarsalaris inclusief vakantiegeld is uitgekeerd. Werknemers hebben niet ingestemd met deze wijziging van de winstdelingsregeling. In het onderhavige geding vorderen zij verklaringen voor recht met de strekking dat Wegener ‘primair’ over de jaren 2002, 2003 en 2004, althans ‘subsidiair’ over het jaar 2002, onverkort uitvoering dient te geven aan de in het Sociaal Plan 2000 opgenomen winstdelingsregeling. Het hof heeft geoordeeld dat Wegener op grond van artikel 11 WD-regeling reeds bevoegd is de winstdelingsregeling eenzijdig te wijzigen. Volgens werknemers is in casu niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste ex artikel 7:613 BW en is het hof buiten de rechtsstrijd van partijen getreden door artikel 7:613 BW te betrekken in zijn oordeel.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat tot de krachtens de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de werkgever geldende arbeidsvoorwaarden behoren arbeidsvoorwaarden die niet zijn neergelegd in de individuele schriftelijke arbeidsovereenkomst maar in een door de werkgever ten behoeve van zijn werknemers met instemming van de centrale ondernemingsraad getroffen, schriftelijk vastgelegde collectieve regeling, welke regeling tevens een beding bevat dat de werkgever de bevoegdheid geeft om, mits met instemming van de centrale ondernemingsraad, een in die regeling voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen. Een dergelijk geval ligt binnen het toepassingsgebied van artikel 7:613 BW, nu, zoals is geoordeeld in HR 11 juli 2008, LJN BD1847, NJ 2008, 503, moet worden aangenomen dat artikel 7:613 BW ziet op gevallen waarin de werkgever zich de bevoegdheid heeft voorbehouden, ongeacht de omstandigheden die daartoe aanleiding geven, eenzijdig een wijziging in de arbeidsvoorwaarden aan te brengen niet slechts ten opzichte van een individuele werknemer maar ten opzichte van verscheidene werknemers, in welk geval ter bescherming van de werknemer(s) beperkingen worden gesteld aan de bevoegdheid het beding toe te passen. Het onderdeel stelt voor de toepasselijkheid van artikel 7:613 BW op, en de gebondenheid van de werknemer aan, een wijzigingsbeding als het onderhavige eisen die geen steun vinden in het recht. Het beding heeft betrekking op wijziging van de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in dezelfde regeling als die waarin het beding voorkomt. Aan de eis van schriftelijkheid is dus voldaan. De tekst van artikel 7:613 BW stelt in een dergelijk geval niet de eis dat, wil sprake zijn van een wijzigingsbeding in de zin van die bepaling of van gebondenheid van de werknemer aan een zodanig beding, dit ook nog moet zijn vastgelegd in de individuele arbeidsovereenkomst met de werknemer dan wel, bij gebreke daarvan, de uitdrukkelijke instemming van de individuele werknemer behoeft.
Ook de in de conclusie van de advocaat-generaal onder r.o. 4.5 genoemde, in de toelichting op het amendement waarbij de eis van schriftelijkheid van het beding in artikel 7:613 BW is opgenomen (Kamerstukken II 1996/97, 24 615, nr. 15) voorkomende, passage dat uit een oogpunt van rechtszekerheid en kenbaarheid aan het beding zelf de formele eis dient te worden gesteld dat het schriftelijk en in de arbeidsovereenkomst zelf is overeengekomen, dwingt niet tot de conclusie dat dit laatste volgens de wetgever eveneens zou moeten gelden voor een wijzigingsbeding als het onderhavige. Met de incorporatie van de winstdelingsregeling in de arbeidsovereenkomst is immers voldoende tegemoetgekomen aan de eisen van rechtszekerheid en kenbaarheid waarop die passage doelt, nu over de inhoud en reikwijdte van het beding geen redelijke twijfel kan bestaan. Voor zover het onderdeel bepleit dat in een geval als het onderhavige met het oog op de bescherming van de rechten en belangen van de werknemer die door de wijziging zouden kunnen worden aangetast, extra waarborgen voor de toepassing van artikel 7:613 BW vereist zijn, kan het niet worden gevolgd, nu die bescherming voldoende is verdisconteerd in de maatstaf die deze bepaling geeft en bovendien hierdoor wordt geboden dat ingevolge het beding wijziging van de winstdelingsregeling is onderworpen aan het instemmingsrecht van de centrale ondernemingsraad, hetgeen overigens in overeenstemming is met artikel 27 lid 1 aanhef en onder a WOR.
Het hof is niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden, nu Wegener zich uitdrukkelijk beriep op artikel 11 WD-regeling, welke in materiële zin gelijk staat aan een beroep op artikel 7:613 BW.