Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15 maart 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP7919
Stichting Pantar Amsterdam/werknemer
Pantar, een door de gemeente Amsterdam opgerichte organisatie die tot doel heeft uitkeringsgerechtigden te begeleiden bij de uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt en die activiteiten ontplooit op het gebied van arbeidsinschakeling, is door de gemeente Amsterdam aangewezen als organisatie die is belast met de uitvoering van de gemeentelijke taken met betrekking tot arbeidsinschakeling op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Werknemer is vanaf 1 februari 2006 gedetacheerd geweest bij de Formulierenbrigade van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam op grond van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten met Pantar. DWI heeft werknemer op 5 maart 2008 geschorst na een conflict, met als gevolg dat de detachering bij DWI eindigde. Pantar is een andere werkplek voor werknemer gaan zoeken. De arbeidsovereenkomst met werknemer is opgezegd, omdat werknemer tot driemaal toe geen aangeboden vacatures accepteerde en evenmin de tijdelijke interne functie is gaan bekleden. Volgens de kantonrechter is de opzegging kennelijk onredelijk. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Werknemer bestrijdt niet dat hij op grond van artikel 4 lid 4 van zijn arbeidsovereenkomst was gehouden medewerking te verlenen aan een andere plaatsing nadat de detachering bij DWI was geëindigd. Voor de beantwoording van de vraag of Pantar bij het opzeggen van de arbeidsovereenkomst als goed werkgeefster heeft gehandeld, dient te worden onderzocht of werknemer de in mei/juni 2008 aangeboden functies op goede gronden heeft geweigerd en of hij in juni 2008 de tijdelijke plaatsing op de werkplaats Handel : Industrie mocht weigeren. Naar het oordeel van het hof heeft werknemer door het weigeren van de functie als baliemedewerker bij DWI – ondanks het feit dat eerder sprake was van een conflict tussen partijen – in strijd gehandeld met artikel 4 lid 4 van de arbeidsovereenkomst. Nu, mede door de eigen opstelling van werknemer, in juni 2008 plaatsing bij een externe werkgever op korte termijn niet mogelijk bleek, handelde Pantar niet in strijd met de eisen van goed werkgeverschap door werknemer op te dragen tijdelijk werkzaamheden op de eigen werkplaats te verrichten. Evenmin kan worden gezegd dat een tijdelijke plaatsing niet valt te rijmen met de doelstellingen van de re-integratieverordening Wet werk en bijstand. Weliswaar was de interne plaatsing niet gericht op uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt, onder de omstandigheden van dit geval kan niet worden gezegd dat een tijdelijke plaatsing niet zou kunnen dienen ter ondersteuning bij arbeidsinschakeling van werknemer. Het ontslag is derhalve niet kennelijk onredelijk.