Rechtspraak
DHL St. Maarten/werkneemster
Werkneemster is sinds 1988 in dienst van DHL. Bij beschikking van 4 maart 2009 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van die datum ontbonden en aan werkneemster ten laste van DHL een vergoeding toegekend van Nafl. 32.289,20 bruto. Werkneemster was door de griffier van het GEA bij brief en vervolgens bij deurwaardersexploot voor de behandeling van de zaak opgeroepen. Daarbij is als adres van werkneemster gehanteerd het adres waar zij volgens de bevolkingsadministratie van Sint Maarten was ingeschreven. Dit bleek achteraf door een administratieve fout, niet meer het juiste adres te zijn (adreswijziging was niet doorgevoerd). Werkneemster heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen ter zitting. Nadat werkneemster op 30 maart 2009 op de hoogte was gekomen van deze beschikking, heeft zij op 23 april 2009 hoger beroep daartegen ingesteld bij het Gemeenschappelijk hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Zij heeft daarbij aangevoerd dat het GEA het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en dat daarom grond bestaat tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van artikel 7A:1615w BWNA. Bij beschikking van 18 december 2009 heeft het Gemeenschappelijk hof de beschikking van het GEA vernietigd en partijen in kennis gesteld van het voornemen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2010 te ontbinden, onder toekenning aan werkneemster ten laste van DHL van een vergoeding van Nafl. 200.585,66, te verminderen met de haar eventueel krachtens de Cessantia-Landsverordening toekomende uitkering. Tegen deze beschikking keert DHL zich in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Het middel stelt in de kern de vraag aan de orde of in het geval dat de werkneemster volgens de daartoe geldende wettelijke voorschriften is opgeroepen op een adres dat weliswaar als haar adres is vermeld in de bevolkingsadministratie maar welke vermelding als gevolg van een administratieve fout van de betrokken overheidsinstantie onjuist is, zodat de oproeping de werkneemster wegens een niet aan haar toe te rekenen omstandigheid niet heeft bereikt, de werkneemster nochtans geacht kan worden behoorlijk te zijn opgeroepen. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Indien als gevolg daarvan de werkneemster niet is verschenen en de rechter de zaak heeft behandeld en beslist, is dan ook het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.