Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14 juni 2011
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ8271
Fysiotherapie X BV/werkneemster
Werkneemster (54 jaar) is sinds 1989 in dienst van (de rechtsvoorganger van) Fysiotherapie X BV (hierna: werkgever). Ingevolge de arbeidsovereenkomst vonden de salarisbetalingen aan werkneemster plaats op basis van voorschotten. Na afloop van een kalenderjaar diende het definitieve salaris te worden berekend aan de hand van een percentage van door werknemer behaalde omzetten. In 2005 is tussen partijen onenigheid ontstaan over de juistheid van de loonbetalingen van werkgever aan werkneemster. Deze onenigheid heeft geleid tot diverse loonvorderingsprocedures en een arbeidsongeschiktheidstraject. De arbeidsovereenkomst is met toestemming van de CWI per 1 juli 2008 opgezegd wegens een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter heeft aan werkneemster een schadevergoeding van € 55.000 toegekend wegens kennelijk onredelijke opzegging. Naar het oordeel van de kantonrechter viel aan werkgever de oorzaak van de verstoorde arbeidsrelatie te verwijten.
Het hof oordeelt als volgt. De leeftijd van werkneemster (50 jaar ten tijde van het ontslag), de duur van het dienstverband, gedurende welk dienstverband werkneemster voor het overgrote deel goed heeft gefunctioneerd, de voornaamste oorzaak van het ontstaan van de verstoorde relatie – te weten het loongeschil – en de verantwoordelijkheid van werkgever om die problematiek op te lossen, alsmede het financiële nadeel dat werkneemster heeft gehad van de opzegging in combinatie met haar ten tijde van de opzegging voorzienbare geringe mogelijkheden op de arbeidsmarkt in onderlinge samenhang beschouwd, zijn omstandigheden die maken dat de opzegging kennelijk onredelijk is, mede omdat werkgever geen ontslagvergoeding aan werkneemster heeft verstrekt.
Wat de vergoeding betreft, oordeelt het hof als volgt. De inkomensschade van werkneemster is mede gezien haar geringe kansen op de arbeidsmarkt ten tijde van het ontslag en mede gelet op haar WW-uitkering van 70% te ramen op 30% van haar salaris bij werkgever en dat gedurende een periode van tweeënhalf jaar na 1 juli 2008 gezien het rapport Arbeidsmarktpositie en het concurrentiebeding. Het hof laat daarbij voor rekening van werkneemster dat zij om haar moverende redenen (deels) heeft afgezien van de WW-uitkering, die zij volgens haar eigen stelling gedurende 33 maanden zou hebben kunnen ontvangen (circa € 18.500). Het berekenen van schade tot aan de pensioendatum van werkneemster (door haar berekend op een bedrag tussen de circa € 246.000 en € 285.000) is niet aan de orde. Wat de overige schadeposten betreft, is het hof van oordeel dat werkneemster deze niet voldoende heeft onderbouwd (waardedaling woning, derving woongenot, inkomstenderving, geen deel CVA-ketenzorg, uitbreiding praktijk, leningen en opnemen spaargeld, concurrentiebeding, kosten bedrijfskundige). Verder komen diverse posten niet voor vergoeding in aanmerking omdat – zonder nadere toelichting die ontbreekt – geen sprake is van schade ten gevolge van het kennelijk onredelijk ontslag (premies arbeidsongeschiktheidsverzekering, kosten cursussen/symposia, geen werkloosheidsverzekering), dan wel omdat die schade betrekking heeft op omstandigheden die zich na het einde van de dienstbetrekking hebben voorgedaan (waardedaling woning, derving woongenot, uitbreiding praktijk, leningen en opnemen spaargeld, kosten praktijk). Niet duidelijk was immers ten tijde van de opzegging onder meer dat werkneemster niet langer in loondienst werkzaam zou willen zijn. Voor vergoeding van proceskosten in andere gevoerde procedures (de eerder gevoerde loonvorderingsprocedures) dan de onderhavige ziet het hof geen reden; over deze kosten is in de andere procedures beslist. Bovendien heeft werkneemster kennelijk een rechtsbijstandverzekering. De opgevoerde buitengerechtelijke kosten (accountant en bedrijfskundige) horen ook in die procedures thuis.
Volgt vernietiging van het vonnis wat de hoogte van de schadevergoeding betreft en voor het overige volgt bekrachtiging.