Rechtspraak
werkgever/werkneemster
Werkneemster (42 jaar) is op 12 september 1989 in dienst getreden van advocatenkantoor X, laatstelijk in de functie van hoofd procuraten. In verband met huwelijksproblemen is medio april 2008 een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend. In verband met de overname van een woning verzocht mr. X, de advocaat van werkneemster, in de aanbiedingsbrief om de zaak met spoed te behandelen. Omdat haar bleek dat het verzoekschrift door haar advocate niet was ondertekend, heeft werkneemster het voorzien van de stempelhandtekening van mr. Y, haar leidinggevende en procureur bij werkgever. Daarna zijn de stukken door de kantoorbode naar de rechtbank gebracht. Kort daarna heeft werknemer telefonisch contact gezocht met de griffie van de sector familie van de rechtbank en met een administratief medewerkster gesproken over de voortgang van haar echtscheidingsprocedure. Bedoelde medewerkster heeft hieruit opgemaakt dat werknemer aandrong op voorrang bij de behandeling van haar zaak en heeft hiervan haar leidinggevende, het hoofd van de administratie familie, mevrouw C, in kennis gesteld. Deze heeft vervolgens gebeld met werknemer en benadrukt dat over de termijn waarop haar zaak zou worden behandeld geen toezegging kon worden gedaan. Op 9 oktober 2008 heeft werkgever – na intern en extern onderzoek – werkneemster op staande voet ontslagen. De arbeidsovereenkomst is vervolgens voorwaardelijk ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 60.000 aan werkneemster. De centrale vraag in deze procedure is of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het verwijt van disfunctioneren faalt, daar uit de jaarlijkse functioneringsverslagen steeds blijkt dat overwegend 'goed' is gefunctioneerd. Voor zover werkneemster opeens minder goed zou hebben gefunctioneerd, lag het op de weg van werkgever haar een verbetertraject aan te bieden. Door te streven naar een beëindiging van het dienstverband, heeft werkgever niet gehandeld zoals van hem als goed werkgever mocht worden verlangd. Wat de dringende reden wegens de geschonden integriteit betreft, oordeelt de rechter als volgt. Uit de door werkgever overgelegde transcriptie van het telefoongesprek blijkt dat mevrouw C weliswaar bevestigde dat werkneemster had verzocht om voorrang bij de behandeling van haar echtscheidingsprocedure, maar uit haar mededelingen is niet af te leiden dat zij daartoe haar positie binnen het kantoor van werkgever heeft ingezet. Het stond werkneemster, zoals een ieder, vrij om zich bij de griffie van de rechtbank te beijveren voor een bespoediging van haar zaak. Klaarblijkelijk heeft mevrouw C het verzoek van werkneemster ook opgevat als zo’n privéverzoek en heeft zij daarop strikt zakelijk en overeenkomstig het rechtbankbeleid afwijzend gereageerd. Dat werkgever enige tijd heeft gewacht met de ontslagverlening in verband met onderzoek, tast de onverwijldheid van de opzegging overigens niet aan.
De kantonrechter oordeelt (ten overvloede) dat, ook indien werkneemster mocht kunnen worden verweten dat zij bij de griffie van de rechtbank de indruk heeft gewekt dat zij vanwege 'de goede contacten' tussen werkgever en de rechtbank om voorrang verzocht, dit geen ontslag op staande voet rechtvaardigt van een medewerkster die gedurende ongeveer negentien jaren naar behoren heeft gefunctioneerd en die gezien haar specialistische kennis en ervaring niet licht een passende andere werkkring zal kunnen vinden. Nu niet is gesteld of gebleken dat er eerder reden is geweest om aan de integriteit van werkneemster te twijfelen, had werkgever ermee kunnen volstaan werknemer te waarschuwen.