Rechtspraak
Werkgever/werknemer
Werknemer en werkgever zijn beiden jarenlang werkzaam geweest in de (woning)makelaardij, ieder vanuit een eigen kantoor in Dokkum. Vanaf eind december 2006 zijn tussen partijen gesprekken op gang gekomen over een eventuele samenwerking tussen werkgever en (toen nog) het kantoor van werknemer. Uiteindelijk hebben partijen op 4 december 2007 een koopovereenkomst gesloten, waarmee werkgever het kantoor van werknemer heeft overgenomen en werknemer vervolgens in dienst heeft genomen. In de koopovereenkomst staat opgenomen dat werkgever met werknemer een dienstbetrekking voor onbepaalde tijd tot aan de pensioengerechtigde leeftijd zal aangaan. In de op dezelfde dag getekende arbeidsovereenkomst wordt enkel gesproken van een onbepaalde duur van de arbeidsovereenkomst. Op 30 juli 2008 heeft werkgever met toestemming van de CWI de arbeidsovereenkomst per 1 september 2008 opgezegd wegens bedrijfseconomische redenen. Werknemer stelt zich op het standpunt dat partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (totdat hij de leeftijd van 65 jaar bereikt) zijn aangegaan en vordert op grond van de onregelmatige opzegging van die arbeidsovereenkomst bij inleidende dagvaarding een bedrag groot € 373.248 (te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 september 2008) aan gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Uit de overgelegde producties met betrekking tot de tussen partijen gevoerde onderhandelingen blijkt niets van een bedoeling om te komen tot een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Zowel de koopovereenkomst als de arbeidsovereenkomst spreken duidelijk van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een bepaling dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet langer duurt dan het moment waarop de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt (in dit geval 65) is bepaald niet ongebruikelijk en is allerminst strijdig met het karakter van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.