Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam, 31 mei 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4484
St. Pensioenfonds IBM Nederland en IBM/Grey Blue Circle
Eisers zijn in dienst geweest van IBM en zij hebben in de loop van hun dienstverband pensioenaanspraken opgebouwd. Ieder van hen was op 31 december 1995 al gepensioneerd. Grey Blue Circle (GBC) behartigt de belangen van gewezen deelnemers, zijnde gepensioneerden en slapers (dat wil zeggen: gewezen deelnemers die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt) in de ondernemingspensioenregelingen van IBM. SPIN, opgericht in oktober 1995, is het ondernemingspensioenfonds van IBM en voert sinds 1 januari 1996 de pensioenregelingen van IBM uit. Tot 1996 kende IBM een pensioenregeling die werd uitgevoerd door levensverzekeringsmaatschappij AMEV (de 'AMEV-regeling'). De AMEV-regeling voorzag in jaarlijkse indexering van premievrije pensioenaanspraken van slapers en van de pensioenrechten van gepensioneerden op basis van de consumentenprijsindex, met een maximum van 4% en gelimiteerd tot de binnen IBM voor de actieven toegepaste jaarlijkse loonsverhogingen. Het Pensioenreglement 1996 voorzag eveneens in een pensioenindexering. Het Pensioenreglement 1996 is met ingang van 1 juni 2006 vervangen door het Pensioenreglement 2006. Op grond van het Pensioenreglement 2006 is de indexering van het pensioen gewijzigd. GBC c.s. hebben SPIN en IBM in rechte betrokken en – kort gezegd – gesteld dat de indexeringsregeling van artikel 11 lid 6 van het Pensioenreglement 1996 niet eenzijdig kon worden gewijzigd ten opzichte van de op 1 juni 2006 gewezen deelnemers (gepensioneerden en slapers). De kantonrechter heeft GBC ontvankelijk geacht in haar vorderingen op grond van artikel 3:305a BW. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat de pensioenindexering een onvoorwaardelijke toezegging aan eisers/GBC is geweest, zodat deze niet eenzijdig kon worden gewijzigd.
Het hof oordeelt als volgt. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het verschil in rechtspositie tussen enerzijds de op 31 december 1995 gewezen deelnemers (de gepensioneerden, zoals eisers, en de slapers) en anderzijds de op of na die datum nog actieve deelnemers er niet aan afdoet dat de belangen van de verschillende categorieën gewezen deelnemers in algemene zin zijn aan te merken als gelijksoortig in de zin van artikel 3:305a BW. Evenmin staat aan een vordering op grond van dit artikel in de weg dat niet alle belanghebbenden lid zijn van GBC.
Met betrekking tot het oordeel van de kantonrechter dat sprake zou zijn van onvoorwaardelijke pensioentoezeggingen oordeelt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof is de in de indexeringsregeling besloten liggende toezegging – uitgelegd naar objectieve maatstaven, waarbij beslissende betekenis toekomt aan de tekst en de context van artikel 11 lid 6 Pensioenreglement 1996 – in zoverre voorwaardelijk dat geen toeslag behoeft te worden verleend, indien en voor zover de uit het overrendement opgebouwde 'indexatie-buffer' van SPIN daarvoor niet toereikend is. Toepassing van de indexeringsregeling impliceert dat het bestuur van SPIN jaarlijks dient vast te stellen of aan deze voorwaarde (met toepassing van haar actuariële grondslagen) is voldaan, alvorens de toeslag toe te kennen. Deze uitleg strookt met hetgeen SPIN en IBM hebben aangevoerd omtrent de van 1996 tot en met 2005 gehanteerde indexeringspraktijk, waarbij de toeslag van jaar tot jaar door het bestuur werd toegekend. Dit brengt mee dat het aan het huidige artikel 20 van de Pensioenwet ten grondslag liggende beginsel dat opgebouwde pensioenrechten/-aanspraken niet kunnen worden gewijzigd niet in de weg staat aan wijziging van de indexeringregeling met werking tegen gewezen deelnemers (gepensioneerden en slapers). Het beroep slaagt derhalve.
Naar het oordeel van het hof hebben eisers – die (zoals hiervoor is vastgesteld) op 31 december 1995 allen waren gepensioneerd en pensioenrechten/-aanspraken hadden uit hoofde van de AMEV-regeling – aan de brief van 1 november 1995 in samenhang met de Informail/Cornet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat hun bij AMEV opgebouwde pensioenrechten/-aanspraken na de waardeoverdracht aan SPIN (per 1 januari 1996) jaarlijks zouden worden geïndexeerd op basis van het consumentenprijsindexcijfer, mits de uit de overrendementen gevormde indexatie-buffer daarvoor toereikend was. In de communicatie over de verbeteringen in de indexeringsregeling na de waardeoverdracht is niet gewezen op de mogelijkheid de toegezegde indexering van premievrije aanspraken van de slapers en van de ingegane pensioenen van gepensioneerden – die immers geen arbeidsrelatie met IBM meer hadden – op een later tijdstip weer in te perken met toepassing van de in artikel 18 van het Pensioenreglement 1996 opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Eisers mochten er onder deze omstandigheden op vertrouwen dat de in het kader van de waardeoverdracht van AMEV naar SPIN uitdrukkelijk toegezegde verbeteringen van de indexering van hun pensioenrechten zouden worden nagekomen, zolang SPIN over een toereikende indexatiebuffer beschikte. Hetzelfde gerechtvaardigd vertrouwen hebben de overige op 31 december 1995 gewezen deelnemers aan de AMEV-regeling (de op die datum gepensioneerden en slapers) in het kader van de per 1 januari 1996 geëffectueerde waardeoverdracht aan deze voorlichting mogen ontlenen. De door SPIN en IBM aangevoerde belangen bij wijziging van de indexeringsregeling wegen ten opzichte van eisers (en de overige op 31 december 1995 gepensioneerden en slapers) onvoldoende zwaar om dit gerechtvaardigde vertrouwen opzij te kunnen zetten.