Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26 april 2011
ECLI:NL:GHARN:2011:BR4950
Muntschar BV/Aren-Vastgoed BV
Op 30 juni 2003 heeft Muntschar aan de besloten vennootschap Refi I B.V. een lening verstrekt in hoofdsom ten bedrage van € 420.000. In de notariële akte, verleden op 30 juni 2003, waarin voornoemde geldlening is vastgelegd, is opgenomen dat onder meer de heer X zich persoonlijk medeschuldenaar verklaart. Aangezien X persoonlijk mede aansprakelijk is voor de verplichting van Refi I B.V. jegens Muntschar, heeft Muntschar ten laste van X executoriaal derdenbeslag doen leggen onder Aren-Vastgoed, van welke vennootschap X directeur/grootaandeelhouder is. Op 2 maart 2007 heeft Muntschar een op 16 januari 2007 gedateerde buitengerechtelijke verklaring derdenbeslag als bedoeld in artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van Aren-Vastgoed ontvangen inhoudende dat er tussen Aren-Vastgoed en X een arbeidsverhouding bestaat uit hoofde waarvan X een nettomaandinkomen van € 2.681,09 ontvangt. Per brief van 28 maart 2007 heeft de advocaat van X aan de namens Muntschars optredende deurwarader bericht dat X de arbeidsovereenkomst met Aren-Vastgoed B.V. zal beëindigen en dat daarom van Aren-Vastgoed B.V. niet kan worden verlangd dat zij met ingang van 1 april nog ter zake van het door Muntschars gelegde derdenbeslag bedragen overmaakt. Hierop heeft Munschar verzocht stukken ter onderbouwing van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hierop heeft Aren-Vastgoed B.V. geen reactie gegeven. De dagvaarding in eerste aanleg van Muntschar strekt tot continuering van de afdrachten door Aren-Vastgoed na 1 april 2007. Daartoe heeft de kantonrechter geoordeeld dat Muntschar onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om aan te nemen dat de arbeidsovereenkomst tussen Aren-Vastgoed en X nog bestaat en X uit hoofde van deze arbeidsovereenkomst loon ontvangt, welk loon Aren-Vastgoed deels, in verband met het derdenbeslag, aan Muntschar zou moeten afdragen. Centraal in het onderhavige geschil staan de vragen of de inkomstenverhouding tussen Aren-Vastgoed en X is blijven voortbestaan na 1 april 2007 en op wie van beide partijen, Muntschar of Aren-Vastgoed, de stelplicht en bewijslast ter zake rust.
Het hof oordeelt als volgt. Onbetwist is dat het executoriaal beslag onder Aren-Vastgoed aanvankelijk doel heeft getroffen en dat Aren-Vastgoed afdrachten heeft verricht. Aren-Vastgoed verweert zich tegen deze vordering en stelt daartoe dat zij na 1 april 2007 niets meer aan X verschuldigd is omdat deze de arbeidsovereenkomst met haar heeft beëindigd. Anders dan de kantonrechter kennelijk heeft geoordeeld, ligt het gelet op de wettelijke regels van bewijslastverdeling in beginsel op de weg van Aren-Vastgoed om specifieke feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen waaruit het gestelde einde van de arbeidsovereenkomst en daarmee van de afdrachtplicht kan worden afgeleid. Artikel 150 Rv bepaalt immers dat de partij die een beroep doet op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast draagt van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Het hof stelt vast dat Aren-Vastgoed stelt dat de afdrachtplicht die tevoren vast stond, geëindigd is wegens een beëindiging van de inkomensverhouding. Aren-Vastgoed beroept zich met andere woorden op het rechtsgevolg van deze beëindiging en dient daarom de feiten die daartoe nodig zijn te stellen en bij betwisting te bewijzen. Dat in het onderhavige geval een andere verdeling van de bewijslast zou voortvloeien uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid is gesteld noch gebleken. Volgt toewijzing van de vordering.