Naar boven ↑

Rechtspraak

B:B Pakketservice Nieuw Buinen VOF/werkneemster
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 6 september 2011
ECLI:NL:GHLEE:2011:BR6821

B:B Pakketservice Nieuw Buinen VOF/werkneemster

Postbezorging op basis van arbeidsovereenkomst en niet als vennoot van een v.o.f. wegens ontbreken van gelijkwaardigheid van partijen

Werkneemster is vanaf 26 september 2008 werkzaamheden gaan verrichten voor B:B Pakketsevice. Werkneemster heeft van B:B Pakketservice een bus ter beschikking gesteld gekregen. Op 6 november 2008 is werkneemster, toen zij onderweg was van haar huis naar werkplaats, met de haar ter beschikking gestelde bus over de kop geslagen en met rugletsel in het ziekenhuis opgenomen. Sindsdien heeft werkneemster geen werkzaamheden meer voor B:B Pakketservice verricht. Werkneemster heeft op 21 november 2008 een bedrag van € 700 van B:B Pakketservice ontvangen. De kantonrechter heeft op verzoek van B:B c.s. bij beschikking van 15 december 2010 de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 december 2010 voorwaardelijk ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 3.000 bruto aan werkneemster. In eerste aanleg heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en de loonvordering van werkneemster toegewezen. B:B Pakketservice heeft tegen dit oordeel hoger beroep ingesteld en zich onder meer op het standpunt gesteld dat sprake is van een samenwerkingsverband in de vorm van een vennootschap onder firma.

Het hof oordeelt als volgt. In geschil is of tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan zoals door werkneemster is gesteld, of dat werkneemster haar werkzaamheden heeft verricht als vennoot van de vennootschap onder firma zoals door B:B c.s. is aangevoerd. Vast staat dat het in dit geding gaat om een overeenkomst die strekt tot het verrichten van werk tegen betaling. Wat tussen partijen heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen hun bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en daaraan aldus inhoud hebben gegeven (zie onder meer HR 10 december 2004, LJN AP2651, NJ 2005, 239). Vast staat dat partijen de tussen hen bestaand hebbende rechtsverhouding niet schriftelijk hebben vastgelegd en dat zij van mening verschillen over wat hun voor ogen stond toen zij de overeenkomst aangingen. Uit de vaststaande feiten blijkt dat partijen op de volgende wijze inhoud aan de overeenkomst hebben gegeven: B:B Pakketservice heeft ervoor gezorgd dat werkneemster behoorlijk werd ingewerkt. Op verzoek van B:B Pakketservice heeft werkneemster de pakketten aanvankelijk op de vrijdag en de zaterdag bezorgd. B:B Pakketservice heeft werkneemster na enige tijd gevraagd of zij bereid was ook op dinsdag, woensdag en donderdag pakketten te bezorgen met welk verzoek werkneemster heeft ingestemd. B:B Pakketservice deelde aan werkneemster mee welke route zij moest rijden en hoe laat zij haar werkzaamheden diende aan te vangen. Het was ook B:B Pakketservice die werkneemster voor de uitvoering van haar werkzaamheden een bus ter beschikking stelde. Verder staat vast dat werkneemster per bezorgd pakket werd betaald. B:B Pakketservice heeft werkneemster uit eigen beweging een bedrag van € 700 betaald. Van een vennootschap onder firma is sprake als de overeenkomst ziet op samenwerking van twee of meer personen gericht op het behalen van vermogensrechtelijk voordeel ten behoeve van alle vennoten en dat door middel van inbreng van ieder van de vennoten. De vennootschap onder firma onderscheidt zich dus van een arbeidsovereenkomst in die zin dat uit de overeenkomst moet blijken dat de deelnemers de wil hebben op basis van gelijkwaardigheid met elkaar samen te werken teneinde een bepaald doel te bereiken. Voor het aannemen van een vennootschap onder firma is niet vereist dat er volstrekte gelijkwaardigheid tussen de vennoten bestaat; voldoende is dat de vennoten vanuit een min of meer gelijkwaardige positie beogen samen te werken. Uit de hiervoor aangehaalde wijze waarop partijen aan de inhoud van de overeenkomst invulling hebben gegeven, moet worden geconcludeerd tot een afwezigheid van (een zekere mate van) gelijkwaardigheid tussen werkneemster en de vennoten van B:B Pakketservice. B:B c.s. hebben ook verder geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat werkneemster zich heeft gedragen als vennoot van B:B Pakketservice. Van dergelijke omstandigheden is ook niet gebleken. Ook is niets gesteld of gebleken over de wijze waarop B:B c.s. invulling hebben gegeven of hadden willen geven aan de positie van werkneemster als vennoot van B:B Pakketservice. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat aan alle voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voldaan (artikel 7:610 lid 1 BW), maar dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het bestaan van een vennootschap onder firma met werkneemster als een van de vennoten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.