Rechtspraak
werknemer/Heiploeg
Werknemer is van 1989 tot 2008 in dienst geweest van Heiploeg als magazijnmedewerker. In 1998 is bij Heiploeg een roldeur gemonteerd. De roldeur is 2,4 meter breed en 2,6 meter hoog. Deze opent door aan een rood touw te trekken en gaat weer dicht door aan de andere kant van de roldeur wederom aan een rood touw te trekken. De daalsnelheid bedraagt circa 18 à 20 cm per seconde. De roldeur beschikt over een tussenloop- en een onderloopbeveiliging. Werknemer stelt dat hij ernstige gezondheidsschade heeft opgedaan tijdens zijn werkzaamheden bij Heiploeg, doordat hij zijn hoofd tegen de roldeur heeft gestoten. Als gevolg daarvan hoort hij een fluittoon en heeft hij last van concentratie- en geheugenstoornissen. Hij stelt Heiploeg hiervoor op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk. In de vrijwaringszaak wordt de VOF Bleijenberg, die de roldeur heeft geïnstalleerd, aansprakelijk gesteld.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Heiploeg betwist dat het ongeval heeft plaatsgevonden. De leidinggevende van werknemer heeft het ongeval of de gevolgen daarvan niet waargenomen. Bovendien is het volgens Heiploeg buitengewoon onaannemelijk dat werknemer een hoofdwond heeft opgelopen, omdat de roldeur aan de onderkant is voorzien van een stootrand. De kantonrechter stelt vast dat werknemer afwijkende verklaringen omtrent de toedracht van het ongeval heeft gegeven. Bovendien staat het gesteld letsel niet vast (een medische verklaring ontbreekt) en is niet van een causaal verband tussen het gestelde voorval en het gestelde letsel gebleken. Vooralsnog staat onvoldoende vast dat werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Nu de werknemer op grond van artikel 7:658 lid 2 BW zal dienen te stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever, zal aan werknemer, overeenkomstig zijn aanbod, een bewijsopdracht worden verstrekt. Volgt aanhouding van de zaak.