Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 22 november 2011
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU6384
Gea Refrigeration Netherlands NV/werknemer
Werknemer (51 jaar) is van 1 maart 2006 tot 1 april 2010 in dienst geweest van Gea in de functie van financial controller. Begin 2010 heeft er een reorganisatie bij Gea plaatsgevonden en is de functie van werknemer komen te vervallen. Op grond van het sociaal plan worden alle openstaande vakantiedagen geacht te zijn opgenomen tijdens de periode van vrijstelling van werk. Werknemer is op 5 maart 2010 vrijgesteld van werkzaamheden. De arbeidsovereenkomst is op 1 april 2010 ontbonden. Werknemer heeft op 15 juni 2010 betaling van 51 niet-genoten vakantiedagen gevorderd (voor een bedrag van € 14.475,95 bruto). De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. Gea stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter de Baijingsleer verkeerd heeft toegepast.
Het hof oordeelt als volgt. Bij de toepassing van de Baijingsleer staat centraal dat in beginsel alle aanspraken van een werknemer ter zake van de (wijze van) beëindiging tot uitdrukking komen in de vergoeding die de rechter naar billijkheid vaststelt (vgl. HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 257). Deze regel geldt niet ten aanzien van aanspraken van de werknemer die zijn ontstaan tijdens het dienstverband, hun grondslag vinden in de periode vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en geen verband houden met de (wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van die beëindiging (vgl. HR 10 december 2004, NJ 2006, 214), zoals een aanspraak op achterstallig loon (vgl. HR 1 maart 2002, NJ 2003, 211). Een aanspraak op uitbetaling in geld wegens niet genoten vakantiedagen is een loonaanspraak die gelet op voormelde maatstaf naast de ontbindingsbeschikking in een afzonderlijke procedure geldend gemaakt kan worden. De kantonrechter heeft derhalve een juiste maatstaf aangelegd.
De ontbindingsrechter heeft aan werknemer een vergoeding conform het sociaal plan toegekend. Gea stelt zich evenwel op het standpunt dat ook ten aanzien van de vakantiedagen de regeling uit het sociaal plan dient te worden gevolgd. Het hof wijst er in de eerste plaats op dat de Aanbevelingen van de Kring enkel betrekking hebben op de gebondenheid ten aanzien van de hoogte van de ontslagvergoeding. Voor zover het sociaal plan overeengekomen met representatieve vakbonden een belangrijke indicatie geeft voor wat redelijk is, dient ten aanzien van 'verval van vakantiedagen' te worden geoordeeld dat dit een recht van een werknemer is van driekwart dwingend recht. Nu werknemer in casu niet gebonden is, faalt derhalve de stelling van Gea.
Ten slotte stelt stelt Gea onder verwijzing naar het Stoof/Mammoet-arrest (HR 11 juli 2008, JAR 2008/204) en het beginsel van goed werknemerschap (artikel 7:611 BW) dat werknemer zich schuldig maakt aan 'cherry picking' door van bepaalde voor hem gunstige voorzieningen in het sociaal plan gebruik te maken en andere voor hem onvoordelige onderdelen terzijde te stellen. Het hof overweegt ter zake aldus. Vast staat dat werknemer als ongebonden werknemer niet rechtstreeks aan het sociaal plan (dat overigens geen cao-status heeft) is gebonden. Voorts staat vast dat werknemer niet uitdrukkelijk heeft ingestemd met de toepasselijkheid van het sociaal plan en de op het sociaal plan gebaseerde beëindigingsverovereenkomst niet heeft willen ondertekenen. Het hof is evenwel en anders dan de kantonrechter van oordeel dat werknemer wel stilzwijgend met het sociaal plan heeft ingestemd door akkoord te gaan met de in het sociaal plan opgenomen aanpak van een eventuele herplaatsing terwijl hij vervolgens, na het onvoldoende presteren in het daarop gerichte assessment, de weg van de begeleidingscommissie heeft gevolgd en daarna het eveneens in het sociaal plan opgenomen outplacementtraject heeft doorlopen. De – stilzwijgende – instemming van werknemer met het sociaal plan betekent dat ook de regeling ten aanzien van de vakantiedagen zoals opgenomen onder artikel 2.1.1 van het sociaal plan van toepassing is.