Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24 april 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW3969
werknemer/werkgever, h.o.d.n. De Grott
Werkneemster is op 1 januari 2006 in dienst getreden van werkgever die onder de naam De Grott een cultureel centrum (een eenmanszaak) drijft. Op de arbeidsovereenkomst zijn de CAO Horeca, CAO Fonds en CAO SOHOR van toepassing. Partijen hebben de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2007 met wederzijds goedvinden beëindigd. Daartoe hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij werkneemster ten aanzien van achterstallige loonbetalingen een voorbehoud heeft gemaakt in het kader van de finale kwijting. Werkneemster heeft vervolgens loon gevorderd op grond van de Horeca-cao. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Volgens de kantonrechter is de cao als zondanig van toepassing, nu partijen deze hebben geïncorporeerd, maar voldoen de feitelijke werkzaamheden van werkneemster niet aan de functie-eisen die de cao aan ‘bedrijfsleider kleine horeca’ stelt. Tegen dit oordeel keert werkneemster zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat voor de uitleg van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst niet alleen de tekst van de overeenkomst van belang is, maar ook de bedoeling van partijen, mede in aanmerking genomen de wijze waarop partijen feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven. Daarom is alleen de tekst van artikel 5 van de arbeidsovereenkomst over de functie van werkneemster: ‘Bedrijfsleider kleine horeca (die bij de indeling is vergeleken met de referentienummer(s) A.5.1. uit het Handboek Referentiefuncties Bedrijfstak Horeca)’ niet doorslaggevend voor de beoordeling van hetgeen tussen partijen heeft te gelden ten aanzien van de functie van werkneemster. In deze procedure maakt werkneemster aanspraak op een salaris behorend bij functiegroep 5 op basis van de Horeca-cao, Bijlage IV bij deze cao en het Handboek. Bij de referentiefunctieomschrijving, zoals overgelegd in productie 3 bij de inleidende dagvaarding, staan op pagina 3 richtlijnen voor het indelen van de bedrijfsfunctie. Daarbij staat vermeld dat als de bedrijfsfunctie ten opzichte van de referentiefunctie ongeveer gelijk is, deze behoort te worden ingedeeld in functiegroep 5, de functiegroep waar werkneemster aanspraak op maakt. Voor de beantwoording van de vraag of werkneemster haar aanspraak op functiegroep 5 toekomt, zal het hof met name in aanmerking nemen of de overeengekomen en verrichte werkzaamheden van werkneemster ongeveer gelijk zijn aan de referentiefunctieomschrijving van ‘bedrijfsleider kleine horeca’ (referentiefunctienummer A.5.1). Naar het oordeel van het hof voldoen de feitelijke werkzaamheden van werkneemster niet aan de functie van ‘bedrijfsleider kleine horeca’, omdat werkneemster geen leiding geeft aan andere medewerkers (maar hooguit aanwijzingen geeft aan vrijwilligers). Het beroep van werkneemster faalt derhalve.